Questioning Justice
Questioning Justice
2015/16
Ons hoofd en ons hart is bij andere zorgen in deze zware dagen. Verder werken aan wat maar details zijn in vergelijking met het vele werk dat door politie en justitie verzet moet worden, en ook de debatten die gevoerd moeten worden, is echter ook een soort eerbetoon aan wie op Zaventem of in de metro in Maelbeek achterbleef of gekwetst werd.
Vandaag ben ik bijzonder getroffen door die waardige en moedige getuigenis van Eddy Van Calster, weduwnaar van zijn vrouw Fabienne. Ze was aan de bagage-afdeling van dienst die nacht dat ik op Zaventem met Brussels Airlines landde, enkele uren voor de aanslag.
Sta een moment stil en slik even bij deze video (link hier via Knack & VTM).
* * *
Deze puur technische blog zou niet geschreven worden als er geen juridische vraag gesignaleerd was over het onderwerp.
Vooreerst een opmerking de lege feranda: bewindvoering mag dan al een steeds groter takenpakket voor de advocatuur uitmaken, niet alle dossiers zijn even ‘rendabel’: een relatief groot aantal is dat zelfs helemaal niet. Nadat het KB over de begroting van kosten en vergoedingen van bewindvoerders gepubliceerd zal zijn, wordt het des te meer tijd dat de wetgever een en ander ook binnen het kader van de rechtsbijstand regelt maar budgettair lijkt dat niet voor (over-)morgen.
Vervolgens voor vandaag de lege lata: wanneer het inkomen (en zo nodig het vermogen) van de beschermde persoon niet meer volstaat om de kosten van een advocaat-bewindvoerder op te hoesten, stelt zich dan de vraag naar de effectieve betaling van diens (door de vrederechter aanvaarde) kosten en vergoedingen.
Het actueel bestaan van een eventueel ‘voorrecht’ van die kosten bij uitbetalingen door vereffenaars en schuldbemiddelaars blijkt juridisch minder overtuigend dan uit de beschikbare commentaren afgeleid zou kunnen worden. Finaal lijkt iedereen sinds 1991 de voorganger gecopiëerd te hebben, zonder dat de cruciale vraag beantwoord werd.
Alles wijst er op dat de wetgever hier nog een oplossing zal moeten voor voorzien.
Inleidend enkele bestaande commentaren op een tijdslijn, teruggaand in de tijd, en vervolgens de discussie:
2008
In ‘Voorlopig bewind – Praktische handleiding’ van Bertouille, Rotthier, en Van Den Eeden (Kluwer 2008, 407, 174 nr 354), wordt voorgehouden dat “de bezoldiging van de bewindvoerder bevoorrecht is op grond van art. 1675/19, tweede lid Ger.W.”.
Dat artikel (zoals gewijzigd met ingang van 28 12 2006) voorziet echter in §2 enkel het “ereloon, de emolumenten en kosten van de schuldbemiddelaar” en is hier dus volkomen irrelevant. Voorrechten mogen niet bij wijze van analogie uitgebreid worden: de samen te lezen artikelen 8 en 9 Hypotheekwet consacreren het adagium “pas de privilège sans texte”.
2000
In noot 459 verwijst dit voormelde handboek naar een vonnis van de beslagrechter te Leuven van 19 09 2000 (RW 2002-02, 1025), gewezen in het kader van collectieve schuldenregeling. In die zaak kreeg de ‘voorlopig bewindvoerder’ van de vrederechter machtiging om de procedure collectieve schuldenregeling op te starten. Binnen het kader van de gerechtelijke regeling werd door de beslagrechter geoordeeld dat “de reserve van 2.000 fr dient te worden opgetrokken tot 10.000 fr en er dient rekening mee gehouden te worden dat de kosten van bewindvoering kosten van de boedel zijn die voldaan moeten worden met deze reserve. Mocht de reserve een positief saldo vertonen op het einde van de regeling, zal deze door de bewindvoerder aan de schuldbemiddelaar ter beschikking worden gesteld en door deze laatste alsnog onder de schuldeisers worden verdeeld”.
Annotator Annick De Wilde constateert onder dat vonnis: “de schuldvordering van de voorlopige bewindvoerder zal derhalve bij voorrang worden betaald uit het (...) reservebedrag. Het bevoorrecht statuut van deze kosten kan worden gesteund op het voorrecht van de gerechtskosten (art. 17 & 19 Hyp. Wet). Het ereloon van de curator wordt beschouwd als een gerechtskost in de ruime zin, die bij voorrang wordt betaald aangezien het optreden van de curator heeft bijgedragen tot de tegeldemaking van het onderpand ten voordele van alle gemeenschappelijke schuldeisers (...)”.
Van die redenering uitgaande besluit zij: “een preferente behandeling van de kosten van de voorlopige bewindvoerder als gerechtskost is verantwoord. Het beheer door de voorlopige bewindvoerder, aangesteld door de vrederechter, van de goederen van de beschermde persoon, draagt bij tot instandhouding van het onderpand van alle schuldeisers. De instandhouding van het gemeenschappelijk onderpand rechtvaardigt een betaling bij voorrang van de gemaakte kosten”.
Ook dat betreft eerder een overweging de lege ferenda dan een analyse de lege lata.
1992
Voor haar besluit verwijst de annotator op haar beurt naar de bijdrage van F. Blontrock, ‘De voorlopige bewindvoerder: de wet van 18 juli 1991’, T.Not. 1992, 126 nr 67.
Die bijdrage beperkt zich echter tot de summiere mededeling: “ de vergoeding van de bewindvoerder moet beschouwd worden als ‘gerechtskosten’; ze valt derhalve onder het algemeen voorrecht van art. 19, 1° Hyp.Wet”.
Notaris Blontrock refereert daarvoor op zijn beurt in voetnoot 125 naar het verslag Herman-Michielsen, p. 115.
1991
Uiteindelijk landen we hier bij het einde van de hele kettingredenering.
Die passage van het senaatsverslag vermeldt echter opnieuw enkel diezelfde, al telkens herhaalde affirmatie, bij monde van de vertegenwoordiger van de minister van justitie: “Op de vraag of de voorlopige bewindvoerder moet worden beschouwd als een bevoorrechte schuldeiser ten aanzien van het beheerde patrimonium, vooral wanneer dit laatste negatief is, wordt geantwoord dat de regeling inzake voorrechten en hypotheken toepassing zijn. Het eerste voorrecht dat algemeen geldt, betreft de gerechtskosten. Deze vergoeding wordt als gerechtskosten aangezien”.
Deze affirmatie lijkt echter zowel onvolledig als gratuit: het volstaat helemaal niet dat het ‘gerechtskosten’ zou betreffen (wat ook al een eerste vraag op zich is).
Die kosten moeten daarenboven volgens art. 19, 1° Hyp. Wet nog gedaan worden “in het gemeenschappelijk belang van de schuldeisers”.
Discussie.
De eerste voorwaarde (‘gerechtskosten’) is al meteen minder evident dan het lijkt. Immers heeft bewindvoering in hoofdzaak met een vorm van beheer te maken als gerechtelijk mandataris, en niet met specifiek contentieux (zoals een curator en een schuldbemiddelaar).
Vooral aan die tweede voorwaarde (‘in het gemeenschappelijk belang van de schuldeisers’) is alvast nog minder beantwoord.
Wanneer de rechtsleer het voorrecht van de voorlopig bewindvoerder soms aanvaardde, was dat beperkt tot bewindvoering op basis van art 8 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997 (M. Grégoire, Publicité foncière, sûretés réelles et privilèges, Bruylant 2006, 280 nr 618 met verwijzing in voetnoot 22 naar rechtspraak en rechtsleer). Zelfs in dié stikt beperkte materie van bewindvoering wordt het voorrecht betwist op basis van het argument dat (1) er geen voorrecht zonder wettelijke basis (“pas de privilège sans texte”) kan zijn en (2) dat schuldeisers die hun rechten laten gelden op een vennootschap die onder voorlopig bewind werd gesteld, zich niet in samenloop bevinden (”les créanciers pouvant faire valoir leurs droits sur le patrimoine de la société administrée ne se sont jamais trouvés en situation de concours” Rb. Luik 22 06 1995, JLMB 2001, 812, noot J. Clesse, ook geciteerd in Les dossiers des J.T., Jean-Luc Ledoux, Les sûretés réelles, Chronique de jurisprudence, 1994-2002, 34 nr 13).
Die beide afwijzende argumenten golden natuurlijk bij uitstek voor de bewindvoering binnen het kader van de wet van 18 juli 1991.
De finaliteit van de bewindvoering is (nu sinds de wet van 17 maart 2013 nog minder dan ooit) de bescherming van de schuldeisers, maar uitsluitend (!) de bescherming van de beschermde persoon.
Zo kan een bewindvoering – volgens vaste rechtspraak die al van voor de nieuwe wet dateert – niet zomaar opgestart worden omdat er schulden zijn, of omdat het OCMW, of een rusthuis dat voor het debiteurenbeheer wenselijk acht (zie de rechtspraak vermeld in mijn handboek ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht, De nieuwe bewindvoering’ (INNI 2014, 411, o.a. p. 69-76, o.a. voetnoten 93, 94, 103).
Het zijn niet derden of erfgenamen die beschermd moeten worden, maar de ‘kwetsbare persoon’: zijn/haar bescherming is de enige, zuivere finaliteit van de wet.
Weliswaar zal de bewindvoering in veel gevallen tot ‘bewaring’ van het patrimonium strekken. Dat is echter hoogstens een eventueel neveneffect maar niet het doel ervan. Een andere stelling zou er op neerkomen dat (ook) de bescherming van bv. de vermoedelijke erfgenamen erkend worden als de finaliteit van de bewindvoering.
Die laatste stelling gaat evenmin op binnen het kader van de bescherming van ‘verkwisters’ wiens statuut nu ook (mits enkele afwijkende voorwaarden) onder het nieuwe eenheidsstatuut valt. Immers kan ook die bescherming (enkel voor de goederen en via een regime van bijstand) enkel ingesteld worden voor de bescherming van hùn belangen, ttz. de belangen van de verkwisters zelf (‘Kwetsbaren in het nieuwe recht, De nieuwe bewindvoering’ (INNI 2014, 411, o.a. p. 80-82).
Uiteraard moeten de inspanningen van professionele bewindvoerders financieel gehonoreerd worden en een voorrangsregeling kan daar terecht deel van uitmaken. Immers vergt een kwalitatieve professionele bewindvoering ook een passende motivering en bijgevolg vergoeding van de bewindvoerder.
Mijn vraag betreft dus niet de legitimiteit van dergelijke ‘bescherming’ van de bewindvoerder maar een degelijke juridische verankering ervan tegenover de beschermeling en diens patrimonium en eventueel nalatenschap.
Om rechtsonzekerheid te vermijden, ware een uitdrukkelijke wettelijke regeling wenselijk.
Wellicht gebeurt dat voor de goede juridische samenhang beter via art. 19, 1° Hypotheekwet dan binnen het kader van art. 497/5 BW.
De thans nog aan lopende besprekingen ter voorbereiding van de koninklijk besluit dat de materie van de kosten en vergoedingen van de bewindvoerder moet regelen (art. 497/5, lid 1 en 3 BW) kunnen wel het kader van dit debat worden, dat kan leiden tot een wettelijke regeling die een einde zou kunnen maken aan het huidige kunst-en vliegwerk.
Dank bij voorbaat voor uw bedenkingen. I rest my case.
bewindvoerder bevoorrecht ?
30 maart 2016
Vandaag ben ik bijzonder getroffen door die waardige en moedige getuigenis van Eddy Van Calster, weduwnaar van zijn vrouw Fabienne. Ze was aan de bagage-afdeling van dienst die nacht dat ik op Zaventem met Brussels Airlines landde. Sta even stil bij deze video (link hier via Knack & VTM).