QUESTIONING JUSTICE
QUESTIONING JUSTICE
2020/21
Als #justititiewatcher breng ik enkel de juridische, en niet de persoonlijke, familiale kant van het verhaal van Maaike en Werner (niet hun echte namen).
Nochtans weerklinkt in m’n koptelefoon nog de van emotie verwrongen stem van Maaike, haar wanhoop, haar verontwaardiging, haar verdriet, toen de vroegdementie van Walter haar zelf in een juridische nachtmerrie deed belanden.
Maaike voelt zich door zowel de vrederechter als de bewindvoerder vernederd en onrechtvaardig behandeld. Het leek wel alsof ze plots een opgedrongen soort echtscheiding beleefde of een faillissement. Op zijn best voelde het haar aan alsof ze zelf - nog meer dan haar onherstelbaar zieke man - onder bewindvoering was geplaatst. Een “schrikbewind” noemde ze het in onze gesprekken.
De bitterste nasmaak van haar verhaal is dat die opgedrongen overbescherming en machtloosheid nu eindigde zoals de traditie van een huwelijksbelofte: “tot de dood ons scheidt”. Walter is een goede maand geleden gestorven en daarmee is ook de bewindvoering eindelijk beëindigd.
Alleen op louter juridisch vlak – naast het menselijke – leest haar verhaal als een waarschuwing voor ieder van ons.
Immers had Werner een voorzorgvolmacht afgesloten met zijn echtgenote.
Dat vrederechters ‘koele minnaars’ van dat systeem zijn, is hun eigen understatement. Je zou soms denken dat ze die gewoon naast zich neerleggen: een soort juridische sabotage van nochtans duidelijke wetgeving.
Het juridisch verhaal van Maaike en Werner schets ik in negen fases, die elk op zich een specifieke problematiek illustreren, met vooraf een korte inleiding, en ook tussendoor meteen een reeks bedenkingen (zie de aparte nummers in de tekst) voor praktijk en nieuwe wetgeving.
Zet u schrap voor een ‘long read’....
********************************************************************************************************************************************************
Het menu:
Inleiding: al jaren bepleit ik de voorzorgvolmacht als ons Plan A, het betere plan dan het plan B van Bewindvoering – of de B van Brokkenparcours
Fase 1 De voorzorgvolmacht van Werner: een voorbeeld van een ‘integraal contract’
Fase 2 De fase die er bij Werner niet was: de alarmbelprocedure (en evenmin de ‘dienstbelprocedure’)
Fase 3 Toch een vraag om rechterlijke bescherming voor Werner
Fase 4 De voorzorgvolmacht van Werner wordt vervangen door een bewindvoering (met advocaat-bewindvoerder)
Fase 5 De bewindvoering wordt voor zowel de goederen als persoon van Werner toevertrouwd aan een advocaat, niettegenstaande zijn notariële voorkeurverklaring, waarbij Werner, voor het eventuele geval van latere bewindvoering, Maaike bij voorkeur aanwijst als zijn bewindvoerder voor zowel goederen als persoon
Fase 6 De professionele bewindvoering geldt ook voor de persoon van Werner en daardoor wordt de aanwijzing van Werner voor Maaike in verband met de uitoefening van zijn patiëntenrechten miskend
Fase 7 Bewindvoering in de praktijk: zoals een faillissement, of zelfs een echtscheiding?
Fase 8 De advocaat die geen bewindvoerder had mogen zijn?
Fase 9 Het prijskaartje van nodeloze extra kosten voor de professionele bewindvoering
Slot: tot de dood ons scheidt…
Epiloog van je #justitiewatcher
*********************************************************************************************************************************************************
Inleiding: al jaren bepleit ik de voorzorgvolmacht als ons Plan A, het betere plan dan het plan B van Bewindvoering – of de B van Brokkenparcours.
Steeds waarschuw ik daarbij dat de magistratuur – in het letterlijke eufemisme dat de vertegenwoordigers van de vrederechters zelf gebruiken – “koele minnaars” zijn van dat plan A dat aan hun macht en controle ontsnapt. Die allergie tegenover de familiale – en wettelijk prioritaire – oplossing van de voorzorgvolmacht (Plan A) is de tweelingsbroer van de koppige vrederechterlijke malpractice waarbij in bewindvoering (plan B) al te vaak advocaten als bewindvoerders worden aangesteld.
Dat ingebakken wantrouwen van een bepaalde magistratuur tegenover de familie ondergraaft de wetgeving al sinds haar ontstaan in 1991, maar woekert onverminderd verder niettegenstaande het VN-Verdrag van 2006 en de Belgische wetswijziging van 2013 op die basis.
Dat bleek nog maar eens heel recent op dinsdag 11 mei 2021, toen de Hoge Raad voor de Justitie haar audit (die weliswaar al van juli 2019 dateert) in de Kamercommissie Justitie kwam uiteenzetten. Dat rapport leest als een duidelijke kritiek op de praktijk in heel wat vredegerechten: te weinig respect voor de wettelijke prioriteit van familiale bewindvoering.
De tijd staat sinds die audit van 2019 niet stil.
Van enig voortschrijdend inzicht is bij de malpractici geen sprake, integendeel. Op de Facebookpagina van het Koninklijke Verbond van de Vrederechters is op die audit kritiek te lezen: de HRJ zou te streng voor hen zijn, en ten onrechte het concept van ‘vertrouwenspersonen’ aanmoedigen. Pottenkijkers zijn nog steeds niet welkom.
Het resultaat van die autoritaire lijn in de rechtspraak is ondertussen – voorspelbaar en aangekondigd - dat vrederechters ook voorzorgvolmachten naast zich neerleggen en die nodeloos omvormen in bewindvoeringen door advocaten.
Het verhaal van Werner en Maaike illustreert die onterechte ‘kanteling’ van plan A in plan B, en de dure, verspillende papiermolen en de vernederende betutteling die daar mee kan gepaard gaan, niet alleen tegenover de zogenaamd ‘beschermde persoon’, maar ook tegenover diens naaste familielid: de echtgeno(o)t(e).
De case van Werner is onthutsend, omdat de negatie door de vrederechter van Werner’s wil zelfs drievoudig is:
(a)zijn voorzorgvolmacht werd verticaal geklasseerd,
(b) zijn voorkeurverklaring voor Maaike bij bewindvoering werd miskend.
(c) zijn aanwijzing van Maaike als vertegenwoordiger voor zijn patiëntenrechten werd genegeerd
Het is moeilijk in deze materie een duidelijker voorbeeld te vinden van een gecombineerde juridische catastrofe.
In deze blog ga ik niet verder in op de verklaring van die afstandelijke houding van een deel van de ‘nabijheidsrechters’, maar ter illustratie van een bepaalde visie op bewindvoering toch dit antwoord dat een advocaat (van ver buiten mijn kanton) me ooit in mijn vredegerecht gaf, toen ik hem wees op een procedurefout bij bewindvoering: “Maar meneer de vrederechter, ik weet goed hoe bewindvoering ineen zit hoor! Ik doe ook veel faillissementen”. Die advocaat dacht me daarmee gerust te stellen, en legde blijkbaar onbewust de vinger op de wonde.
***********************************************************************************************************************************************************
Fase 1 De voorzorgvolmacht van Werner: een voorbeeld van een ‘integraal contract’
Maaike en Werner zijn een 15-tal jaar gehuwd (en daarvoor een 7-tal jaar al samen), wanneer Werner na eerdere lichamelijke ook mentale gezondheidsproblemen krijgt, en de diagnose van ‘jongdementie’ ontvangt. Je kan nauwelijks een zwaardere klap krijgen. Zelfs het meer frequente K-woord kan beantwoord worden met een steeds meer performante geneeskunde. Bij jongdementie zijn de kansen op herstel niet vergelijkbaar.
Het getuigt dan ook van gezonde voorzorg van dat echtpaar dat ze aan een voorzorgvolmacht denken. Veel tijd daarvoor is er niet meer. Dat had inderdaad eerder gekund: aan een voorzorgvolmacht denken, moet een reflex zijn zoals aan een huwcontract denken, propageer ik. Maar beter eerder laat dan nooit.
In april 2019 gaat Werner’s spraak achteruit, maar zijn toestand varieert van dag tot dag. Begin april wordt zijn voorzorgvolmacht voor een notaris verleden, geruggesteund door een medisch attest (zie bedenking 1) van de vertrouwde huisarts van Werner dat Werner geschikt bevindt om bewust een oordeel te vellen voor het geven van dergelijke voorzorgvolmacht aan zijn echtgenote. Dat medisch attest stemt ook overeen met andere diagnoses in dezelfde periode.
In het geval van Werner komt de notaris aan huis en ook de huisarts die het medisch attest uitschrijft, is daarbij persoonlijk aanwezig. Bij toeval komt ook de broer van Werner op bezoek, en zo woont ook de broer de verlijding van die akte bij. Werner ondertekent de akte met zijn zwierige, duidelijke handtekening en Maaike tekent mee voor de aanvaarding van de voorzorgvolmacht.
De voorzorgvolmacht van Werner werd geformuleerd in het voorbeeld van een ‘drieluik’ zoals ik het in mijn boek ‘Praktijkgids voor kwetsbaren in het recht’ (2019) en lezingen altijd aanbeveel:
-ten eerste een volmachtregeling voor materiële zaken (financieel, administratie…)
-ten tweede een aanwijzing door Werner van Maaike als zijn vertegenwoordiger voor het uitoefenen van zijn patiëntenrechten
-ten derde (voor het geval later toch op bewindvoering zou overgegaan worden) zijn aanwijzing van Maaike als bewindvoerder voor zowel zijn goederen als persoon.
Op die manier had Werner zijn ‘levenstestament’ uitgetekend voor alle mogelijke eventualiteiten: een testament, niet voor na de dood, maar voor tijdens zijn leven, ook vanaf zijn wilsonbekwaamheid.
De voorzorgvolmacht ging ook meteen in (zie bedenking 2), iets wat ik tussen echtgenoten ook altijd aanraad als praktische oplossing.
Met de kinderen uit het eerste huwelijk van Werner werd de voorzorgvolmacht niet besproken (zie bedenking 3).
Bedenking (1) : wat betekent dat medisch attest bij de redactie van een voorzorgvolmacht?
Juristen zullen terecht opmerken dat de notaris in verband met zijn beoordeling van wilsbekwaamheid - die je nog beter ‘beslissingsbekwaamheid’ kan noemen - van iemand die voor hem een akte ondertekent, een eigen beroepsverantwoordelijkheid heeft. Die verantwoordelijkheid kan de notaris niet afwentelen of uitbesteden aan een niet-jurist, dus aan een geneesheer via dergelijk ‘attest’.
Hier, zoals ook binnen het kader van gerechtelijke bescherming heeft de jurist (en niet de medicus) het laatste woord.
Dat is de kern van de mensenrechtelijke bescherming van ‘wilsonbekwamen’, al sinds 1991: geen ‘medicalisering’ maar ‘juridisering’ van de finale beoordeling van bescherming.
In het notariaat geldt dergelijk medisch attest soms als een soort geruststelling, maar binnen de magistratuur is het vaak eerder een signaal voor argwaan: een vermoeden dat de notaris zelf twijfelde over de beslissingsbekwaamheid van de persoon die een akte wou verlijden op een delicaat moment. Identiek dezelfde mogelijke discussie geldt overigens bij andere akten, en bij uitstek bij testamenten.
Dat wantrouwen is natuurlijk niet helemaal op zijn plaats. Vooreerst beschuldig je zomaar niet lichtzinnig een notaris van een beroepsfout, laat staan van een soort valsheid in geschrifte. Niets belet een notaris – die tenslotte net als een vrederechter een jurist en geen medicus is – zich op medisch vlak te documenteren. Des te meer wanneer iemand met jongdementie zich aandient voor een akte, is dat begrijpelijk.
Daarenboven evolueert iedere dementie, en belet niets dat ‘beslissingsbekwaamheid’ aanvaard wordt op een – steeds zeldzamer wordend – helder moment.
Op mijn eigen netvlies is die dame geprent, die bij mij als vrederechter in het gezelschap van haar advocaat een akte ‘voorkeurverklaring’ voor het geval van bewindvoering kwam acteren: “ik heb vandaag een helder moment” zei ze, en ze legde uit dat haar Alzheimer- aandoening snel opgang maakte. We maakten die namiddag meteen werk van die akte. Een maand later kreeg ik van haar advocaat bericht dat haar cliënte haar niet meer herkende. Wat was ik opgelucht dat we die voorkeurverklaring tijdig geacteerd hadden. Zo was er niet de minste twijfel wie ik voor haar als bewindvoerder moest aanstellen.
Net zo was het verloop bedoeld voor Werner en Maaike
Bedenking (2) : nee, een voorzorgvolmacht die onmiddellijk ingaat is niet ‘verdacht’.
In de voorzorgvolmacht van Werner was opgenomen dat die onmiddellijk zou ingaan. Opnieuw is daar niets verdachts aan. Dit is zelfs een aanbevolen en zeer praktische notariële praktijk om vooral echtgenoten onder elkaar toe te laten onmiddellijk (en dus ook la meteen nog tijdens de wilsbekwaamheid) met die volmacht te werken en vervolgens te blijven werken wanneer vervolgens de wilsonbekwaamheid dan toch intreedt.
Op die manier is er al een hanteerbare volmacht voorhanden op het moment dat de voorzorgvolmachtgever wel nog beslissingsbekwaam is, maar door fysieke handicaps (bv. bedlegerig) zich praktisch niet kan verplaatsen.
Het bijkomend voordeel is dat er daarna geen discussie meer nodig is over het overgangsmoment waarop de feitelijke wilsonbekwaamheid intreedt: de voorzorgvolmacht werkt gewoon verder door (in tegenstelling tot een gewone volmacht, zoals een bankvolmacht, die dan immers vervalt).
Bedenking (3): een voorzorgvolmacht bespreek je best met je familie, maar een andere keuze maakt de voorzorgvolmacht daarom niet ‘verdacht’.
Natuurlijk bespreek je de voorzorgvolmacht met wie je daarin aanwijst als voorzorgvolmachthouder en ook wie je daarenboven zou aanwijzen als vertrouwenspersoon. Die mensen tekenen de akte overigens mee, en je mag hen met die opdracht natuurlijk ook niet verrassen want anders riskeren ze die te weigeren, en dan valt de latere uitvoering van de akte misschien in duigen.
Het is echter fout te denken dat een voorzorgvolmacht enkel een goed idee zou zijn voor een familie zonder problemen of zonder interne discussies. Het tegendeel is eerder waar: bij bestaande rivaliteiten laat een voorzorgvolmacht net toe daarop te anticiperen. Dat biedt de voorzorgvolmachtgever gemoedsrust met de keuze die hij zelf uittekent voor de tijd dat hij niet meer zelf zal kunnen beslissen over hoe met hem en zijn goederen wordt omgegaan.
Dat de kinderen hierbij niet betrokken worden is niet ideaal, maar is op zich niet verdacht.
Echtgenoten hebben het perfecte recht zoiets onderling te regelen. Zij kunnen ervoor kiezen hun kinderen daarbuiten te laten, net zoals ze bij bestaande conflicten er ook kunnen voor kiezen een of meerdere kinderen in de voorzorgvolmacht te betrekken (als voorzorgvolmachthouder of als vertrouwenspersoon) en andere kinderen daarbuiten te laten.
Dat zijn allemaal geen ideale situaties, en die kunnen later aanleiding geven tot discussie, maar minder ideale verstandhoudingen bestaan nu eenmaal ook in de beste families. En ook families waar de relaties goed zijn, worden in crisisperioden op de proef gesteld. Een voorzorgvolmacht zal niet altijd voor ieder familielid aangenaam zijn, maar biedt het voordeel van de duidelijkheid van debewuste wil van de voorzorgvolmachtgever.
Een conflictuele familiale situatie mag het recht van een ouder op zijn ‘levenstestament’ (een voorzorgvolmacht die niet geldt voor na de dood, maar tijdens zijn leven) niet beknotten. Je kan ook de keuze van sommige senioren (als ouders of grootouders) bij het uitschrijven van hun voorzorgvolmacht bekritiseren of betreuren, maar het is hun keuze – althans zolang ze wilsbekwaam zijn. En die keuze moet gerespecteerd worden !
**********************************************************************************************************************************************************
Fase 2 De fase die er niet was: de alarmbelprocedure (en evenmin de ‘dienstbelprocedure’).
De wetgeving omtrent de voorzorgvolmacht laat welbewust en terecht toe dat aan de ‘alarmbel’ getrokken wordt als tijdens de uitvoering van een voorzorgvolmacht toch misbruik blijkt of verdenkingen daarvan rijzen. Iedereen die zich daarover zorgen maakt in het belang van de ondertussen vermoedelijk wilsonbekwame persoon (in juridische termen ‘iedere belanghebbende’) kan bij de vrederechter aan de bel trekken om de correcte uitvoering van die buitengerechtelijke bescherming gerechtelijk een doorlichting te geven.
Het principe blijft daarbij dat de wil van de voorzorgvolmachtgever de voorrang geniet.
De vrederechter mag geen ‘rechterlijke bescherming’ opleggen als die contractueel voorziene (buitengerechtelijke) bescherming via de voorzorgvolmacht volstaat. Bij twijfel moet de rechter ook voorrang geven aan een versterking of modulering van de voorzorgvolmacht. Door er aanvullende waarborgen (van toezicht) in te bouwen combineert de vrederechter dan de wil van de voorzorgvolmachtgever aan aanvullende bescherming, zonder evenwel over te gaan tot bewindvoering.
In het geval van Maaike werd niet eens misbruik van de voorzorgvolmacht voorgehouden, maar dat is wel logisch: de kinderen van Werner wisten niet van het bestaan ervan.
De kinderen uit het eerste huwelijk van Werner voeren in hun verzoekschrift van mei 2019 bij de vrederechter hoe dan ook enkel discussie aan over financiële verrichtingen van jaren daarvoor (waarbij zij zwijgen over de centen die zij in diezelfde periode van hun vader kregen). Het lijkt er dus eerder op dat zij het einde van het leven van hun vader zien naderen en niet zozeer hem willen beschermen voor de dagen die hem nog resten, maar hun eigen erfenis willen veiligstellen.
Je kan uiteraard een alarmbelprocedure tegen beweerd misbruik van een voorzorgvolmacht enkel voeren als je weet dat er een voorzorgvolmacht bestaat.
Soms wordt een voorzorgvolmacht echter gewoon verzwegen omdat niet zozeer die voorzorgvolmacht de discussie is, maar wat vele jaren voorheen in een familiale context gebeurde en ondertussen door nieuwe conflicten op de helling gezet wordt.
Een voorzorgvolmacht is wel terecht betwistbaar als niet duidelijk (meer) is dat de voorzorgvolmachtgever op het moment van die akte nog wilsbekwaam (beslissingsbekwaam) was.
Soms ontstaat een discussie over de opstart van een voorzorgvolmacht, en dat noem ik de ‘dienstbelprocedure’: iemand wordt geconfronteerd met de voorzorgvolmacht maar weigert de uitvoering daarvan te aanvaarden. In dat geval is het de voorzorgvolmachtdrager die bij de vrederechter (uitzonderlijk) om een bevel tot uitvoering van de voorzorgvolmacht nastreeft.
Ook dan heeft de vrederechter een onderzoeksplicht, maar evengoed een plicht tot respect van de wil van de voorzorgvolmachtgever. Ook als er dan twijfel over de bewoordingen van de akte of de goede uitvoering ervan ontstaat, moet de vrederechter zoeken naar oplossingen en waarborgen om die buitengerechtelijke bescherming te laten ‘overleven’ zonder op gerechtelijke (rechterlijke) bescherming over te schakelen.
Het verschil tussen alarmbelprocedure en ‘dienstbelprocedure’ samengevat.
Het verschil tussen de alarmbelprocedure (een bestaande term) en die ‘dienstbelprocedure’ (een term die ik zelf uitvond voor mijn boeken daarover) leg ik in mijn lezingen meestal uit met de vergelijking tussen een trein die al vertrokken is maar door een fout van de machinist uit de sporen dreigt te gaan (dan trekt eender wie aan de noodrem) en een trein die niet vertrekt alhoewel die wel moet vertrekken om de dienst te verzekeren.
Of nog anders uitgedrukt: in een alarmbelprocedure wordt de voorzorgvolmachtdrager verdacht van misbruik en luidt iemand anders de alarmbel, maar in een dienstbelprocedure neemt de voorzorgvolmachtdrager zelf het initiatief om aan de (dienst-)bel te trekken bij de vrederechter. Immers is het in dat laatste geval een andere persoon die wellicht ten onrechte een correct uitgevoerde voorzorgvolmacht niet respecteert, waarvan dan de uitvoering via de vrederechter moet afgedwongen worden.
In het geval van Werner – wiens toestand snel achteruitging – werd geen van beide procedures gevoerd. Immers wisten zijn kinderen ook niets af van de voorzorgvolmacht aangezien enkel Maaike als voorzorgvolmachthouder aangesteld was.
**********************************************************************************************************************************************************
Fase 3 Toch een vraag om rechterlijke bescherming voor Werner
Eind mei 2019 krijgt Maaike een oproeping van het vredegerecht in de bus: de kinderen van Werner vragen een bewindvoering voor zowel de goederen als de persoon van Werner.
Die oproeping aan Maaike vermeldt dat zij “partij wordt in het geding tenzij u zich hiertegen verzet op de zitting” – een goed voorbeeld van ‘juridees’ (denk aan ‘Wetstraatees’) dat iedere burger van wanhoop de gordijnen in jaagt (en nee, hier zal ik niet uitleggen, waar het in die abracadabra – zin over gaat!).
Het is opmerkelijk dat die oproeping er gewoon standaard een is zoals bij iedere nieuwe bewindvoering. Inderdaad wisten de kinderen van Werner (uit diens eerste huwelijk) van de voorzorgvolmacht niets af.
Het is in ieder geval aan de griffier om bij ontvangst (van ieder verzoekschrift voor bewindvoering) om meteen na te zien of een voorzorgvolmacht geregistreerd werd. Dat wist de vrederechter dus ook meteen, zelfs vooraleer de oproeping van Maaike uitgestuurd werd voor de zitting.
Je kan je afvragen of die oproeping überhaupt mogelijk of nodig is als geen alarmbelprocedure ingesteld wordt, maar enkel een bewindvoering gevraagd wordt – dus alsof er geen voorzorgvolmacht bestond.
Het is minstens een dubieuze situatie die het voordeel kan geven aan familieleden die het hen wel bekende bestaan van een voorzorgvolmacht (aan andere familieleden gegeven) liever onvermeld zouden laten - alsof hun neus bloedt dus. Dan creëren ze een sfeer alsof de voorzorgvolmachthouder clandestien aan het werk is, en wordt die al verdacht gemaakt.
Wat er ook van zij, niet zozeer familieleden, maar vooral sociale diensten die ook vaak het initiatief nemen voor het aanvragen van bewindvoering, weten vaak niets af van schikkingen die de in hun instelling verpleegde patiënt genomen heeft in verband met een voorzorgvolmacht.
Dat verklaart dat patiënten die hun voorzorgen wel tijdig genomen hebben, soms nodeloos geconfronteerd met een gerechtelijke procedure die ze net wilden vermijden.
Op dat moment zijn die patiënten - de voorzorgvolmachtgevers - ondertussen wel feitelijk wilsonbekwaam geworden, zodat de voorzorgvolmachthouder het dan zelf moet uitleggen aan de vrederechter.
Bedenking (5) voor de wetgever.
De wetgever zou dergelijke procedurefase beter preciseren, om te vermijden dat de vrederechter dan niet zozeer onderzoekt of er misbruik in de uitvoering aan de hand is (wat terecht kan), maar gewoon opereert alsof er geen voorzorgvolmacht bestaat (wat strijdig is met de wet die een prioriteit geeft aan de voorzorgvolmacht).
Dit kan voorkomen worden door via een wetsoptimalisering een tussenstap in de procedure in te bouwen, waarin (zoals bij een heropening van de debatten) de verzoekende partij door het vredegerecht in kennis gesteld wordt van het bestaan van de voorzorgvolmacht en de identiteit van de voorzorgvolmachthouder.
Het is dan aan die verzoekende partij om met die voorzorgvolmachthouder contact op te nemen, en desgevallend te verzaken aan het verzoek tot bewindvoering – en zo op werkdruk (of bemoeizucht…) van de vrederechter te sparen.
Ingeval de verzoekende partij na (poging tot) contact met de voorzorgvolmachthouder toch nog meent dat de uitvoering van de voorzorgvolmacht niet overeenstemt met de belangen van de patiënt (de voorzorgvolmachtgever), moet het hernemen van het verzoek tot bewindvoering dan gelijkgesteld worden met een ‘alarmbelprocedure’.
Deze bedenkingen ‘de lege ferenda’ (voor een optimalisering van de bestaande wetgeving) kunnen we goed kaderen in deze case van Werner en Maaike: immers leidde de vraag van de kinderen van Werner voor bewindvoering nodeloos tot een aanpak die van meet af aan de voorzorgvolmacht leek te neutraliseren. Zo scheen de vrederechter het althans meteen te bekijken.
**********************************************************************************************************************************************************
Fase 4 De voorzorgvolmacht van Werner wordt vervangen door een bewindvoering met een advocaat.
Uiteraard wordt ook Werner zelf opgeroepen op de zitting van het vredegerecht begin juni 2019, en ondertussen heeft de steeds sneller toenemende dementie toegeslagen.
De thuiszorg wordt steeds moeilijker voor Maaike, die begin 2019 haar job als bejaardenhelpster was gestopt om de thuiszorg voor haar man aan te kunnen. Midden juli 2019 zal Werner via een ziekenhuisopname in een WZC opgenomen worden – overigens na telefonisch overleg met de kinderen.
Begin juni 2019 wordt Werner echter door de vrederechter niet thuis bezocht, maar met Marijke en de kinderen van Werner naar het vredegerecht opgeroepen.
Die keuze van de vrederechter is – des te meer gelet op de medische toelichting die de kinderen bij het verzoek geven - raar, want normaliter bezoekt de vrederechter de eventueel te beschermen persoon in zijn thuissituatie – wat meteen interessante visuele informatie biedt over de opvang en omkadering van de kwetsbare persoon.
Ook Werner’s broer en zussen worden opgeroepen naar die zitting in het vredegerecht.
Het blijft hier belangrijk te noteren dat Werner’s broer ook op die zitting aanwezig was maar (weliswaar door een louter toevallig bezoek) eveneens de verlijding van de voorzorgvolmacht van Werner bijgewoond had.
Die sleutelinformatie komt blijkbaar niet aan bod. Maaike raakty zelf niet eens persoonlijk aan het woord op de zitting, zegt ze me daarover bitter.
Die compleet vreemde omgeving van het vredegerecht verwart Werner voorspelbaar helemaal, en de vrederechter noteert (in de einduitspraak van eind oktober 2019) dat Werner bij die oproeping “geen antwoord heeft gegeven op de vraag waarom hij op het vredegerecht is, laat staan zijn mening heeft duidelijk gemaakt omtrent de zorgvolmacht”.
Hier stuiten we op een fundamentele redeneringsfout van de vrederechter in de eindbeschikking van oktober 2019.
Tot overmaat van ramp werd die fout al voorafgegaan door twee juridisch foute redeneringen in het tussenvonnis van juni 2019.
De fundamenteel foute redenering in de eindbeschikking (van eind oktober 2019).
Dat een voorzorgvolmachtdrager in een (weze het in een kort daaropvolgende) procedure bewindvoering niet (wils-)bekwaam blijkt om uitleg te geven omtrent de voorheen door hem verleende voorzorgvolmacht is van geen enkel juridisch belang.
De essentiële bedoeling van een voorzorgvolmacht ontgaat de vrederechter hier blijkbaar.
Een voorzorgvolmacht moet immers net uitgevoerd worden uiterlijk op het moment dat (en omdat) de voorzorgvolmachtgever zelf niet meer voldoende kan redeneren, niet meer spreekvaardig is, en zich niet meer van de actuele situatie bewust – laat staan van de omstandigheden waarin hij die voorzorgvolmacht heeft verleend.
Van een naderhand wilsonbekwaam geworden voorzorgvolmachtgever verwachten dat hij het verlenen van een (nota bene notariëel verleden) voorzorgvolmacht nog motiveert en uitlegt bij een oproeping in het vredegerecht, is heel het systeem op zijn kop zetten.
Die fundamenteel foute redenering van de eindbeschikking zit echter al twee keer in de tussenbeschikking van begin juni 2019 ingebakken.
De flagrante miskenning door de vrederechter van de essentie van de systematiek van de voorzorgvolmacht wordt nog duidelijker wanneer we het tussenvonnis lezen dat uitgesproken werd op de dag van dat bezoek van de vrederechter bij Werner (of in dat geval inderdaad het omgekeerde van de #goodpractices: het bezoek van Werner aan de vrederechter, die hem in de bevreemdende raadkamer van het vredegerecht opriep…).
In dat tussenvonnis van juni 2019 stelt de vrederechter een psychiater als gerechtelijk deskundige aan “gelet op deze betwisting”.
Hoe vat de vrederechter op dat moment die zogenaamde ‘betwisting’ echter samen?
De vrederechter vermeldt kort dat er enerzijds een vraag (van de kinderen van Werner) tot bewindvoering is, en anderzijds een (principiële) betwisting (door Maaike) van de noodzaak daartoe, gelet op de voorzorgvolmacht.
Vervolgens acteert de vrederechter die tegenspraak: “Gelet op deze betwisting komt het ons aangewezen voor…”.
De vrederechter motiveert dus niet welke mogelijke discussie hier juridisch echt aan de orde is.
De eerste juridische fout in het tussenvonnis: de vrederechter weegt de wettelijke prioriteit van de voorzorgvolmacht niet eens af.
De vrederechter stelt een medisch deskundige aan, alsof de vrederechter zijn juridische bevoegdheid aan een dokter kan uitbesteden – iets wat al sinds 1991 uitdrukkelijk verboden is.
Het volstaat voor de rechter nochtans niet, die twee strijdige standpunten gewoon tegenover elkaar te stellen alsof ze juridisch evenwaardig zouden zijn: de vrederechter moet uitgaan van de wettelijke prioriteit van de voorzorgvolmacht, de tekst en uitvoering ervan onderzoeken en een juridische keuze maken in het uitsluitende belang van Werner (niet in het belang van zijn echtgenote, noch zijn mogelijke erfgenamen).
De vrederechter negeert dus meteen de fundamentele en principiële voorrang van een voorzorgvolmacht op bewindvoering.
Onder meer art. 492 BW is immers duidelijk: “de vrederechter kan een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen wanneer en in de mate dat hij vaststelt dat dit noodzakelijk is en dat de bestaande wettelijke of buitengerechtelijke bescherming niet volstaat”.
Met andere woorden: een vraag tot bewindvoering kan een voorzorgvolmacht niet zomaar opzij doen schuiven. De voorzorgvolmacht heeft voorrang en wie die voorrangsregel uitzonderlijk wil wijzigen (in het belang van de voorzorgvolmachtdrager) moet motiveren waarom de voorzorgvolmacht niet volstaat voor de bescherming van de materiële en morele belangen van de voorzorgvolmachtgever.
Die beoordeling is een juridische beoordeling en geen medische beoordeling.
Bij een discussie omtrent een voorzorgvolmacht kan de vrederechter twee juridisch relevante vragen stellen.
Die juridische motivering kan zowel de discutabele uitvoering van de voorzorgvolmacht betreffen (wat dan op een ‘alarmbelprocedure’ neerkomt) of het onregelmatig tot stand komen van de voorzorgvolmacht zelf (bv. wie om die reden de uitvoering van een voorzorgvolmacht weigert, en zo een ‘dienstbelprocedure’ kan uitlokken vanwege de voorzorgvolmachthouder die dan toch zou volharden in zijn ten onrechte bekomen mandaat).
Het medisch onderzoek dat de vrederechter in juni 2019 bij Werner beveelt heeft daar echter volstrekt geen betrekking op.
De eerste mogelijke vraag die de vrederechter had kunnen stellen: is de voorzorgvolmacht correct tot stand gekomen, met name op een moment dat Werner nog wilsbekwaam was?
Dit is een vraag naar de initiële geldigheid van een voorzorgvolmacht. Bij uitstek bij een notariëel verleden voorzorgvolmacht is dat een wel uitzonderlijke stap. Zomaar ‘retroactief’ insinueren dat een notaris zijn werk niet zou gedaan hebben, doet niemand, en alleszins geen jurist.
Een voor notaris verleden voorzorgvolmacht heeft (tegenover een gewone ‘onderhandse’ voorzorgvolmacht) net de meerwaarde van een bijkomende notariële ‘attestering’ van de beslissingsbekwaamheid op dat moment van de voorzorgvolmachtdrager!
Blijkt de persoon die zich bij een notaris aanbiedt om een voorzorgvolmacht op te stellen, wilsonbekwaam, dan moet de notaris zijn medewerking weigeren. Als hij dat niet doet, stelt hij zich bloot aan deontologische en strafrechterlijke vervolging.
Nooit werd een klacht tegen de notaris geformuleerd in verband met Werner’s voorzorgvolmacht.
De tweede mogelijke vraag was: wordt de voorzorgvolmacht misbruikt tegen het belang van Werner in?
Dat werd zelfs door de kinderen uit het eerste huwelijk van Werner niet beweerd. Zij wisten van het bestaan van de (inderdaad recente) voorzorgvolmacht overigens niets af, maar op zich illustreert dat enkel een stroeve verstandhouding die wel vaker voorhanden is in familiale crisistijd, en bij nieuw samengestelde gezinnen.
Hoeft onenigheid in de familie dan altijd te leiden tot een advocaat als ‘neutraal arbiter’?
Zeker niet, bewees ik al in mijn juridisch handboek ‘Kwetsbaren in het recht’ (INNI Publishers 2014, p. 162, noot 357 & 358) ook aan de hand van rechtspraak. Familiale onenigheid volstaat op zich niet om een professionele bewindvoering te rechtvaardigen. Er zijn bij familiale bewindvoering flankerende maatregelen mogelijk om extra toezicht uit te oefenen en een minimum aan waakzaam vertrouwen te bekomen (kortere verslagtijden, aanstelling diverse vertrouwenspersonen..).
De vrederechter heeft hier een rol als familiaal bemiddelaar te spelen. Ruziemakers moeten niet beloond worden en wantrouwen moet niet gevoed worden.
Het opvallendste in deze vrederechtelijke ‘beschikking’ (weer zo’n raar woord voor ‘uitspraak’ of ‘vonnis’) is dat die vraag over de (correcte) uitvoering van de voorzorgvolmacht door de vrederechter niet geopperd wordt, laat staan beantwoord werd.
Nee, de vrederechter stelt bij dat tussenvonnis een medisch deskundige aan.
Besluit omtrent het tussenvonnis van juni 2019: de vrederechter beveelt een deskundig onderzoek met een juridisch compleet irrelevante opdracht tot deskundig onderzoek.
Nu begint de juridische chaos pas helemaal.
De vrederechter gelast de medisch deskundige (psychiater) immers met de opdracht Werner te “bezoeken en onderzoeken (… ) teneinde zijn fysieke en geestelijke gezondheidstoestand te beschrijven, inzonderheid deze elementen welke relevant zijn inzake het beheer van goederen, zoals concentratie, bewustzijnsgevoel, realiteitsbesef, geheugen, oriëntatie in tijd en ruimte, financieel inzicht en plichtsbesef en na te gaan in hoeverre hij in staat is zijn eigen goederen te beheren en zich rekenschap te geven van dit beheer teneinde de rechtbank voor te lichten omtrent de medische noodzaak een bewindvoering over het beheer van haar (sic !) goederen overeenkomstig art? 492/1&2 BW in te stellen”.
Die deskundige opdracht - die leest als een blindelings gecopypaste clausule - is twee keer fout.
Die opdracht is vooreerst compleet naast de kwestie want dit betreft de toestand waarin Werner zich ondertussen bevindt met zijn (snel) verder geëvolueerde vroegdementie, terwijl de opdracht hoogstens een reconstructie van zijn toestand mocht zijn, iets meer dan twee maand daarvoor, ten tijde van de notariële verlijding van de voorzorgvolmacht.
De opdracht is daarenboven volstrekt overbodig en geldverspilling, want niemand betwist wat de vrederechter bij het onderhoud met Werner die dag zelf (dezelfde dag als het tussenvonnis dat de expertise beveelt) heeft kunnen vaststellen: in juni 2019 was Werner inderdaad niet beslissingsbekwaam meer.
Het is uitgerekend de vrederechter die dat onbetwiste, feitelijk gegeven van juni 2019 in het eindvonnis vermeldt, waardoor meteen ieder documentair nut van de expertise door de vrederechter zelf ontkend wordt.
De advocaat van de kinderen van Werner beseft de juridische zinloosheid van die expertise en poogt eerst eind juli 2019 via briefwisseling aan de deskundige en vervolgens eind augustus 2019 aan de vrederechter te bekomen dat dit medisch onderzoek zou uitgebreid worden tot de vraag omtrent de gezondheidstoestand van Werner in april 2019 en zelfs daarvoor.
De advocaat van Maaike verzet zich daar principieel tegen, en de vrederechter wijzigt de opdracht niet.
Eind juli 2019 bezoekt de deskundige Werner in het WZC waar hij ondertussen verblijft, en in zijn verslag van september 2019 besluit hij tot wat iedereen al wist: dat Werner getroffen is door dementie.
Voor die evidente vaststelling zijn meer dan 3 maanden procedure en 500 euro aan extra gerechtskosten (de expertise) verloren gegaan.
De medisch deskundige slaagt er niettemin in nog verwarring te scheppen in zijn verslag door te noteren dat tussen (diverse) medische attesten van 8 maart 2019 en 16 april 2019 in “geen medische verslaggeving over de mentale toestand van betrokkene” voorhanden is, terwijl het attest van Werner’s huisarts - dat uitdrukkelijk “na onderzoek” vermeldt - zich uitgerekend binnen die periode situeert, namelijk van 3 april 2019.
De deskundige mocht volgens de opdracht van de vrederechter “de vereiste medische inlichtingen inwinnen bij daartoe nuttige en/of bevoegde personen” maar het komt niet bij hem op de huisarts – als medisch kroongetuige - te contacteren.
Hetzelfde geldt voor de vrederechter die volgens art. 1246 Ger.W. “alle nuttige inlichtingen inwint”, maar de huisarts van Werner evenmin hoort omtrent de medische toestand van Werner in april 2019, ten tijde van de notariële voorzorgvolmacht.
De foute redeneringen in de loop van de procedure leiden tot een fundamenteel fout eindvonnis (eind oktober 2019).
De vrederechter noteert in het eindvonnis dat de voorzorgvolmacht zo geformuleerd werd dat die al meteen in werking trad. Het is bij lectuur van het eindvonnis niet duidelijk of hier een conclusie aan verbonden werd, maar een aantal vrederechters vindt dat verdacht, terwijl het een perfect legitieme, heel praktische oplossing is.
De vrederechter vermeldt het attest van de huisarts van 3 april 2019 maar herhaalt vervolgens toch de rare passage uit het medisch verslag omtrent het “ontbreken van medische verslaggeving tussen 8 maart en 16 april 2019”.
Natuurlijk heeft niemand betwist dat er in die periode een toename van de aandoening voorhanden was, maar toen varieerde dat nog van dag tot dag, zo werd nog op 16 april door een gespecialiseerde arts bevestigd.
Finaal geeft het kennelijk voor de vrederechter de doorslag dat Werner begin juni op het vredegerecht niet meer kon antwoorden op de vragen van de vrederechter.
“Gelet op voorgaanden” (sic) besluit de vrederechter dat het “aangewezen voorkomt om de buitengerechtelijke beschermingsmaatregel om te zetten in een gerechtelijke bescherming”.
Ook die zin is drie keer in strijd met de wet want dat bewindvoering “aangewezen voorkomt” is een onvoldoende motivering.
Vooreerst stelt art. 492 BW de veel strengere voorwaarde dat bewindvoering enkel kan ingesteld worden “wanneer en in de mate dat (de vrederechter) vaststelt dat dit noodzakelijk is en de bestaande wettelijke of buitengerechtelijke bescherming niet volstaat”.
Welnu, “aangewezen” heeft als synoniemen bv. “aanbevelenswaardig, gewenst, raadzaam…” maar ‘noodzakelijk’ is van een totaal ander gehalte als voorwaarde.
Ten tweede motiveert de vrederechter nergens waarom de voorzorgvolmacht niet zou volstaan als bescherming door Maaike voor Werner, als patiënt met een specifieke aandoening van jongdementie.
En tot slot oordeelt de vrederechter nergens dat Werner beslissingsonbekwaam zou geweest zijn ten tijde van het verlijden van de voorzorgvolmacht: het chronologisch overlopen van de medische gegevens van het deskundig verslag volstaat hier niet voor. Niet alleen klopt dat niet inhoudelijk, maar ook niet met het deskundig onderzoek zelf dat niets omtrent die periode (van begin april 2019) besluit, en wel net omwille van de beperking die in de tussenbeschikking ingebouwd werd en door de vrederechter niet gerepareerd werd.
De cirkel van de juridische vergissingen is rond, maar het wordt nog erger, want de bewindvoering voor zowel goederen alsook de persoon van Werner wordt niet aan Maaike toevertrouwd (die dan onder toezicht van de vrederechter zou handelen) maar aan een advocaat.
Dit is fundamenteel in strijd met nog twee andere concrete juridische elementen in deze case.
**********************************************************************************************************************************************************
Fase 5 De bewindvoering wordt voor zowel de goederen als persoon van Werner toevertrouwd aan een advocaat, niettegenstaande zijn notariële voorkeurverklaring, waarbij Werner, voor het eventuele geval van latere bewindvoering, Maaike bij voorkeur aanwijst als zijn bewindvoerder voor zowel goederen als persoon.
De vrederechter vermeldt die bijkomende clausule van de voorkeurverklaring (die van de voorzorgverklaring, zoals dan gebruikelijk een ‘dubbele akte’ maakt) nergens in het tussenvonnis of eindvonnis.
Logischerwijze ontbreekt in dat eindvonnis ook iedere motivering waarom de vrederechter dan afwijkt van die voorkeurverklaring.
Art. 496/2 BW voorziet nochtans dat de vrederechter die aanwijzing via een voorkeurverklaring “homologeert, tenzij ernstige redenen met betrekking tot het belang van de beschermde persoon, die nauwkeurig zijn omschreven in de gronden van de beschikking uitsluiten dat de keuze wordt gevolgd”.
Het was hier perfect mogelijk de wil van Werner om Maaike als bewindvoerder aan te stellen te respecteren, en haar die opdracht te laten uitvoeren onder toezicht van de vrederechter.
Dat is enkel niet mogelijk wanneer in een ‘alarmbelprocedure’ misbruik van de uitvoering van de voorzorgvolmacht voorhanden zou zijn.
Dat misbruik van de voorzorgvolmacht wordt hier door niemand beweerd, laat staan bewezen.
De aanstelling van een advocaat-bewindvoerder wordt hier enkel gemotiveerd aan de hand van de “vertroebelde relatie tussen hemzelf (dus Werner zelf) en zijn kinderen, het wantrouwen dat werd gecreëerd naar aanleiding van het bestaan van deze zorgvolmacht en de vaststelling dat partijen niet meer in staat lijken te zijn om in een serene sfeer te communiceren”. Dat is allemaal “niet bevorderlijk (voor Werner) om nog verder te kunnen genieten van een zorgeloze oude dag”.
Dergelijke overwegingen (en al zeker die omtrent het “wantrouwen naar aanleiding van het bestaan van deze voorzorgvolmacht”) volstaan zelfs helemaal niet in een ‘gewoon’ dossier om de wettelijke prioriteit voor de familie (zoals sinds 1991 al formeel vastgelegd, nu opnieuw in art 496/3 BW) te neutraliseren, maar zijn des te meer compleet onvoldoende om een notariële voorkeurverklaring te negeren.
Bedenking (5) De omschakeling van een voorzorgverklaring in een bewindvoering belet helemaal niet dat de voorzorgvolmachtdrager vervolgens de bewindvoerder zou worden.
In een soort kromme logica, helemaal haaks op geest en letter van de wet, volstaan familieruzies en verdachtmakingen dan immers om de persoonlijke voorkeur voor een bewindvoerder aan de kant te schuiven.
Bij wantrouwen moet bemiddeld worden door de vrederechter.
De wet niet te respecteren en alles aan een advocaat uit te besteden lijkt op een – inderdaad onwettige - gemaksoplossing.
***********************************************************************************************************************************************************
Fase 6 De professionele bewindvoering geldt ook voor de persoon van Werner en daardoor wordt de aanwijzing van Werner voor Maaike in verband met de uitoefening van zijn patiëntenrechten miskend.
De voorzorgvolmacht van Werner beperkte zich niet tot een volmachtregeling voor materiële aangelegenheden maar hield ook een uitgebreide passage in omtrent de ‘persoonsrechtelijke handelingen en rechten van de patiënt” waarbij Werner aan Maaike alle bevoegdheden toekende zoals voorzien door de artikelen 7 en 9 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de Rechten van de Patiënt (WPR).
Zo werd Maaike aangewezen als vertrouwenspersoon en vertegenwoordiger voor de uitoefening van de patiëntenrechten van Werner.
Op pagina 7, laatste alinea van het beschikkend gedeelte van het vonnis wordt echter de advocaat-bewindvoerder aangesteld als bevoegd om de patiëntenrechten van Werner uit te oefenen.
In het overwegende gedeelte van het vonnis wordt daar niet de minste motivering over gegeven.
De voorkeurverklaring van Werner volstond al ruimschoots om Maaike alvast en minstens als bewindvoerder voor de persoon van Werner aan te stellen – zelfs als de vrederechter een goed gemotiveerde keuze voor een professioneel bewindvoerder voor de goederen zou gemaakt hebben.
De bijkomende aanwijzing door Werner van Maaike in verband met zijn vertegenwoordiging voor de toepassing van zijn patiëntenrechten versterkt dit des te meer.
Bedenking (5) bij de wetswijziging van 21 december 2018 in verband met de patiëntenrechten.
In de wetgeving toepasselijk vanaf 1 september 2014 oefende de bewindvoerder voor de persoon de patiëntenrechten van de beschermde persoon uit.
Die regeling werd om zowel principiële als praktische redenen terecht bekritiseerd, en ik heb steeds de voorrang bepleit van de WPR als ‘lex specialis’ op de meer algemene wetgeving omtrent bewindvoering.
De wetswijziging van 21 december 2018 heeft die prioriteit van de WPR met ingang van 1 maart 2019 bevestigt.
Sindsdien sluit de bevoegdheid van de bewindvoerder voor de persoon niet meer automatisch de bevoegdheid voor de patiëntenrechten in.
De wet voorziet wel nog in art. 492/1 §1, voorlaatste lid BW dat de rechter “zich in alle gevallen ook uitspreekt over de bevoegdheid van de bewindvoerder om de rechten van de patiënt uit te oefenen (overeenkomstig art. 14§2 WPR) voor het geval (de beschermde persoon) deze rechten niet kan uitoefenen”.
Dat betekent nu net dat de vrederechter even stilstaat bij die problematiek ‘vooraleer hij zich in ieder geval uitspreekt’. Die wettelijke bepaling betekent immers helemaal niet dat de bewindvoerder ‘in ieder geval’ ook bevoegd moet worden om de patiëntenrechten van de beschermde persoon in diens plaats uit te oefenen.
Wel integendeel, betekent dit dat in de mate van het mogelijke nagezien moet worden of, bij welke instantie en waarvoor de via bewindvoering beschermde persoon een aanwijzing van een vertrouwenspersoon en/of vertegenwoordiger bij toepassing van de WPR heeft geformuleerd. Het is alvast duidelijk dat als die verklaring in een geregistreerde voorzorgvolmacht voorkomt, de vrederechter daar al van bij de aanvang van de procedure mee geconfronteerd wordt.
Net omwille van de in de wet van 21 december 2018 uitgedrukte voorrang van de WPR, dient dergelijke aanwijzing door de vrederechter gerespecteerd te worden.
Als de vrederechter hier dan toch meent te moeten van afwijken door een (advocaat-)bewindvoerder die bevoegdheid toe te vertrouwen, dient dit uitdrukkelijk gemotiveerd te worden door overwegingen in het medisch belang van de beschermde persoon (van wiens wilsuiting dan immers afgeweken wordt).
********************************************************************************************************************************************************
Fase 7 Bewindvoering in de praktijk: zoals een faillissement, of zelfs een echtscheiding?
De enige ‘troostprijs’ voor Maaike hield in dat zij door de vrederechter als ‘vertrouwenspersoon’ werd aangesteld voor Werner, maar voor een echtgenote klinkt dat toch wel raar.
De kinderen van Werner werden niet aangesteld als vertrouwenspersoon, wellicht net omwille van hun vertroebelde relatie met hun vader. Inderdaad mag niemand een vertrouwenspersoon ‘opgedrongen’ krijgen: dat vertrouwen van de beschermde persoon tegenover de aan te wijzen vertrouwenspersoon moet minstens verondersteld worden en is uitgesloten in conflictuele relaties.
Maaike heeft geen hoger beroep aangetekend tegen die eindbeschikking van oktober 2019.
Haar advocaat adviseerde geen hoger beroep.
Maaike had haar verhaal ook niet zelf kunnen doen op de beide zittingen bij de vrederechter. Maaike “stond erbij en keek er naar” – in haar eigen bewoordingen.
Ze zag ook op tegen de kosten.
Zo werden de 500 euro kosten van de medische expertise ten laste van Werner gelegd. De vervangingsinkomsten van Werner dekten op dat moment wel de opvang in het WZC, maar niet dergelijke ‘extra’, nog boven op de kosten van de professionele bewindvoering zelf.
De professionele bewindvoering verliep volgens Maaike op zijn zachtst gezegd stroef, en naar haar aanvoelen hardvochtig en streng.
Op zijn minst kun je het een juridische papiermolen noemen: het opzijschuiven van de voorzorgvolmacht ten voordele van de bewindvoering leidde tot niet minder dan vijf nieuwe procedures binnen het kader van de bewindvoering.
Volgens de beschikking van de vrederechter moest de bewindvoerder voor iedere afname van een spaarrekening de toelating van de vrederechter vragen.
Bijgevolg moest de advocaat-bewindvoerder een eerste procedure ‘machtiging’ voeren om een provisie op de bewindsrekening te storten (anders kon ook de bewindvoerder niet betaald worden).
De terugkeer van Werner naar de echtelijke woonst was onmogelijk wegens zijn dan snel oprukkende vroegdementie. Maaike verkoos die gemeenschappelijke eigendom (te groot, te duur..) te verkopen om haar intrek te nemen in een opnieuw op beider naam aangekocht nieuwbouwappartement.
Dat vergde niet minder dan vier extra ‘machtigingsprocedures” – die allemaal overbodig zouden geweest zijn als de voorzorgvolmacht niet opzijgeschoven was door de vrederechter.
De eerste van die vier was de procedure waarbij de advocaat-bewindvoerder voor Walter het princiepsakkoord bij de vrederechter bekwam voor de verkoop van het gemeenschappelijke huis van Werner en Maaike.
De tweede procedure betrof dan het definitieve akkoord voor die verkoop (waarom in een procedure doen, wat ook in twee kan…).
De derde procedure ging over de aankoop (als herbelegging) in een gemeenschappelijk appartement van Werner en Maaike.
Na de verkoop en heraankoop wou Maaike uit de overgehouden gemeenschapsgelden putten voor de herinrichting van het nieuwbouwappartement (tuin, schilderwerken, inbouwkasten, gordijnen…), maar ook dat gaf weer aanleiding tot een vierde procedure van de advocaat-bewindvoerder om hiervoor toelating (‘machtiging’) van de vrederechter te bekomen.
Eind februari 2021 werd Maaike daarvoor bij de vrederechter opgeroepen en die besliste tot een soort vereffening-verdeling alsof Maaike en Werner door zijn jongdementie nu echtgescheiden werden.
De vrederechter maakte van de ziekte van Werner en zijn onmogelijke terugkeer naar het gemeenschappelijk appartement, immers een argument dat “deze prijzige verfraaiingswerken de beschermde persoon niet tot voordeel strekken”.
De inkomsten van Werner zelf, dekten volgens de vrederechter “nipt zijn uitgaven” in het WZC.
Maaike ontving daarom – zoals een echtgescheidene – de helft van het resterend kapitaal, en de helft van Werner zelf geplaatst moest worden op een geblokkeerde rekening.
De vrederechter oordeelde namelijk dat “ten allen tijde dient vermeden te worden dat de beschermde persoon behoeftig zou worden”.
Werner overleed vijf weken later...
Hoeveel deze overbodige bewindvoering met die vijf extra-procedures gekost heeft, weet Maaike nog steeds niet, want dat is jaarlijks en bij de afsluiting van het dossier telkens nog een aparte ‘eenzijdige’ procedure van de bewindvoerder voor de goedkeuring door de vrederechter van die vergoedingen en kosten, waarin noch de beschermde persoon, noch zijn familie, noch zijn vertrouwenspersoon – weze het de echtgenote – in betrokken worden.
*********************************************************************************************************************************************************
Fase 8 De advocaat die geen bewindvoerder had mogen zijn ?
Het gebeurt frequent dat de keuze van een advocaat-bewindvoerder door de vrederechter gemotiveerd wordt door de wenselijkheid van een ‘neutrale’ bewindvoerder, die zich dan onpartijdig zal opstellen in discussies tussen familieleden.
Bij nieuw samengestelde gezinnen wordt op die manier – ten onrechte – familiale bewindvoering uitgesloten.
Nochtans is de ‘nieuwe’ levenspartner geen tweederangsburger – terwijl hij/zij wel bijna als een dief bejegend wordt. De bewindvoering wordt van haar doel afgewend als niet de ‘beschermde persoon’ beschermd wordt, maar zijn toekomstige erfgenamen.
Tot de - zoveelste – overmaat van ramp werd in deze case echter een ‘neutrale’ advocaat-bewindvoerder aangesteld die niet alleen voorkennis had van het dossier, maar er ook vooraf al advies in verleend had.
De naam van de uiteindelijk aangestelde advocaat-bewindvoerder viel immers op de tweede zitting bij de vrederechter na de expertise, toen (opnieuw) duidelijk gemaakt werd dat Maaike als echtgenote, als voorzorgvolmachtdrager, en als vertrouwenspersoon patiëntenrechten toch geen kans kreeg om bewindvoerder te worden en de vrederechter een ‘neutrale’ bewindvoerder wou.
Maaike opperde dan voor de volledigheid maar de naam van een advocaat die Werner en zijzelf enkele jaren daarvoor geraadpleegd hadden in het toen al evoluerende dispuut met de kinderen van Werner. Die hadden zich in 2015 al gemoeid in de vermogensregelingen tussen Werner en Maaike (wijziging huwelijkscontract, testament..) en de latere procedure bewindvoering lijkt daar wel het vervolg van.
De door Werner en Maaike samen geraadpleegde advocaat schreef in januari 2016 “na studie van het dossier geen graten te zien in de documenten die werden opgesteld (…) deze kunnen perfect hun werking behouden. Deze doen geen afbreuk aan (de rechten van de kinderen van Werner) integendeel. (…) Het is dus duidelijk dat u de intentie heeft de kinderen zoveel als mogelijk te beschermen.” – een advies van een halve pagina à 600 euro honorarium voor … deze latere bewindvoerder van Werner.
Maaike is geen juriste, geen advocaat, geen rechter, en waarom zou Marijke haar eigen voorkeur (en die van Werner) dan niet voorstellen?
Het is dan aan de vrederechter om de juiste vragen te stellen, en zo nodig aan de advocaat-bewindvoerder om een opdracht te weigeren waarin die zelf al voorheen al als advocaat standpunt heeft ingenomen – nota bene in een discussie tussen Werner en Maaike enerzijds en de kinderen van Werner anderzijds.
Maaike is de stafhouder van de bewindvoerder niet, en toegegeven, die advocaat-bewindvoerder heeft Maaike vervolgens alvast niet bevoordeeld.
Maar had die advocaat dat dossier niet beter geweigerd?
Is de bewindvoeringsindustrie dan toch een te verleidelijk werkterrein voor sommige advocaten?
*********************************************************************************************************************************************************
Fase 9 Het prijskaartje van nodeloze extra kosten voor de professionele bewindvoering
Professionele bewindvoering kost in principe 3% van de inkomsten van de ‘beschermde persoon’ als vergoeding (zeg maar ereloon) voor de advocaat-bewindvoerder.
Wat voor de ‘beschermde persoon’ een kostprijs is, wordt voor de advocaat-bewindvoerder een zakencijfer.
Het Koninklijk Besluit over de definitie van die “inkomsten” is er na lange jaren nog steeds niet, goeddeels door het verzet van een lobby van advocaten en magistraten, en dat, niettegenstaande de Hoge Raad voor de Justitie zich al sinds haar advies van 21 04 2010 verzette tegen misbruikelijke interpretaties en selectieve vrijgevige toepassingen.
Daar bovenop zijn er ook tal van administratieve kosten en ‘buitengewone’ vergoedingen die nu nog altijd door vrederechters in het eigen kanton naar eigen lokale inspiratie goedgekeurd worden – al bestaan daar (niet bindende) richtlijnen over.
In het geval van Maaike leverde die bewindvoering echter nog telkens extra vergoedingen voor de advocaat-bewindvoerder op voor de vijf machtigingsprocedures (overschrijving spaargelden, voorwaardelijke en definitieve verkoop huis, herbelegging in appartement en vrijgave gelden).
De bewindvoerder is niet de enige ‘medewerker van justitie’ die telkens een graantje meepikt bij iedere juridische stap.
Er was vooreerst al de medisch deskundige voor de nutteloze medische expertise (500 euro).
Vervolgens moest bij de ‘machtiging verkoop’ van het huis van Werner en Maaike, ook een ‘deskundig verslag’ van een landmeter-expert gevoegd worden. Maaike moest daar een kleine 900 euro voor betalen, waarvan ze de helft van de advocaat-bewindvoerder terugkreeg, net als van andere kosten (brandverzekering, onroerende voorheffing).
Maaike deelde haar huwelijksportemonnee dus niet meer met haar man, maar met een advocaat-bewindvoerder.
Het meest vernederende – en meest verspillende - van al, was echter daar bovenop de ‘inventaris’ die de bewindvoerder liet opmaken van het meubilair van de echtelijke woonst van Werner en Maaike. Voor die klus stuurde de bewindvoerder een gerechtsdeurwaarder, die ook foto’s maakte voor een goede 300 euro.
Zo’n inventaris wordt echter door de wet niet eens voorzien. De bewindvoerder moet enkel een ‘aanvangsverslag’ opmaken, en dan volstaat een lijst, die de bewindvoerder zelf kan opmaken met de medewerking van de familie.
De wet voorziet totaal niet dat hiervoor kosten zouden gemaakt worden met een gerechtsdeurwaarder. Zelfs bij nalatenschappen wou de wetgever integendeel dat dergelijke extra-kosten (in dat geval voor een inventaris door een notaris) zouden uitgesloten worden.
De wetgever wil duidelijk gerechtskosten besparen.
Bij sommige vrederechters en bewindvoerders ligt dat anders.
Waarom, vraagt een gewone mens zich dan af ?
***********************************************************************************************************************************************************
Slot: tot de dood ons scheidt…
De moraal van het verhaal is dat Werner niet beschermd werd, maar zijn erfgenamen.
Werner wou geen bewindvoering, en als er toch een bewindvoerder moest zijn, had hij voor zijn echtgenote gekozen.
Werner duidde Maaike aan om hem te vertegenwoordigen voor zijn patiëntenrechten, en de vrederechter duidde ook daarvoor die advocaat-bewindvoerder aan.
Finaal bleek het ook Maaike te zijn, die als echtgenote van Werner mee ‘onder bewind’ kwam te staan.
Hoe raak je dus uit de greep van dat soort ijskoude justitie?
Zoals in een goed huwelijk: tot de dood ons scheidt…
***********************************************************************************************************************************************************
Epiloog van je #justitiewatcher
Juridische tijdschriften en opleidingen vermelden meestal ‘goede voorbeelden’ en ‘good practices’ uit de rechtspraak. Redacties van bepaalde tijdschriften maken soms ook een keuze waar het corporatisme en de lof voor eigen rangen niet vreemd aan is.
Voor een pedagogische waarschuwing van advocaten, bewindvoerders en magistraten is de publicatie van gevallen van juridische ‘malpractice’ echter minstens zo belangrijk.
Dit verhaal leert dat een bepaalde magistratuur de wet niet schijn te kennen, of minstens negeert – als je al niet zou kunnen zeggen ‘saboteert’.
Aan de kant van de advocatuur lijkt de verleiding groot om samen met die magistratuur mee te stappen in professionele bewindvoering – en daarbij zelfs de kantjes van de eigen ‘neutraliteit’ en deontologie af te rijden.
Cases als deze moeten dan ook de alarmbel zijn voor de Hoge Raad voor de Justitie en de wetgever: het wetgevend werk is niet af, nu de weerstand tegen letter en geest van deze als emanciperend bedoelde mensenrechtelijke wetgeving koppig en eigengereid blijft woekeren.
*************************************************************************************************************************************************************
(Klik HIER voor mijn verzamelpagina over voorzorgvolmacht en bewindvoering, met opinies, interviews, documentatie en modelformulieren)
BEWIND IS GEEN ECHTSCHEIDING
23 mei 2021
Cases als deze van Maaike en Werner moeten de alarmbel zijn voor de Hoge Raad voor de Justitie en de wetgever