Questioning Justice
Questioning Justice
2023/24
Sinds begin 2023 figureert op officiële websites zoals die van FOD Justitie en Notaris .be - evenals het zgn. ‘Steunpunt Bewindvoering’ - de ‘nieuwe brochure voor bewindvoerders’, opgesteld als (op zich lovenswaardig) initiatief van de Koning Boudewijnstichting en de Federatie van het Notariaat, in samenwerking met de FOD Justitie.
Die heet nu ‘Praktische gids voor familiale bewindvoerders’ en is bedoeld als een “praktische eerstelijnsgids”. De gids is volgens het dankwoord ‘in fine’ “nagelezen door advocaat François Derème en vrederechter Guido Gutschoven”.
De ‘Praktische gids’ is de opvolger van de brochure ‘Hoe jezelf en je vermogen beschermen’, die sinds 1 september 2014 op de website van FOD Justitie stond (en er ook nog te vinden is).
Die - vlot en toegankelijk geschreven - brochure van 2014 is achterhaald, sinds de wetgever in 2018 (terecht) de ‘buitengerechtelijke bescherming’ (of ‘voorzorgvolmacht’) uitbreidde tot de zorg voor de intieme, persoonlijke aspecten. Dat was in de wetgeving van 2013 niet uitdrukkelijk geregeld, maar ook niet verboden.
De ‘brochure’ van 2014 benadrukte (op p. 8) nog terecht: “de buitengerechtelijke bescherming treedt in werking op het ogenblik dat de lastgever wilsonbekwaam wordt, zonder dat de rechter moet tussenkomen. (…) Enkel als er een probleem rijst over de aanvang of de uitvoering van de lastgeving, zal de vrederechter tussenkomen en beslissen wat er moet gebeuren met de lastgeving. (…) Dan kan (de vrederechter) die aanpassen of beëindigen en een rechterlijke bescherming invoeren”.
Op het lelijke (maar officiële) woord ‘lastgeving’ na, is dit klare taal, helder en correct.
De ‘update’ van 2023 verschilt op twee punten, in het algemeen, en punctueel.
Algemeen.
De ‘Praktische Gids’ van 2023 behandelt veel uitvoeriger en nadrukkelijker de gerechtelijke bescherming, die met alle aandacht wegloopt.
De ‘lastgeving’ (of ‘zorgvolmacht’, de buitengerechtelijke beschermingsmaatregel) wordt nu slechts terloops vermeld - wat een beetje raar is, als je weet dat het notariaat in de opstelling van die ‘voorzorgvolmacht’ toch een belangrijke rol te spelen heeft.
In de brochure van 2014 was ‘buitengerechtelijke bescherming’ een apart hoofdstuk, terwijl de ‘Gids’ van 2023 die wettelijke prioriteit (!) slechts tussen een hoofdstukje ‘alternatieve maatregelen’ vermeldt.
De voorzorgvolmacht vind je daar slechts nog tussen de ‘doorlopende opdracht’, de ’gewone volmacht’ en de ‘verklaring van voorkeur’.
Dat is om meerdere redenen verwarrend. Die verklaring van voorkeur (voor een bewindvoerder of vertrouwenspersoon) is immers al een voorbereiding is voor het geval van gerechtelijke bescherming. En ‘volmacht’ is eigenlijk volgens art. 1984 BW hetzelfde als ‘lastgeving - maar niet de lastgeving bedoeld in de ‘buitengerechtelijke bescherming.
Raak daar allemaal maar aan uit in een ‘gids’.
De ‘Gids’ van 2023 lijkt bijgevolg wel in een andere richting geöriënteerd dan die van 2014 en staat haaks op de voorrang die door de letter en de geest van de wetgeving 2013 aan de ‘buitengerechtelijke bescherming’ gegeven werd.
Goed, het is “maar” voor bewindvoerders bedoeld, kan je dan zeggen. Die zijn dan de fase van een eventuele voorzorgvolmacht al voorbij…
Maar soms helpt het om een voorzorgvolmacht om te toveren tot bewindvoering.
Wie geen fan is van Plan A, promoot de snelweg naar Plan B….
Punctueel, juridisch, nu.
Het is inderdaad uitgerekend in die zeer summiere toelichting van 2023 omtrent de voorzorgvolmacht (daar nog steeds ‘lastgeving’ genoemd) dat we op p. 7 toch een klepper van een juridische fout ontdekten (zie al m’n tweet daarover van 9 november 2023 !)
In tegenstelling tot de editie van 2014, lezen we daar dat “wanneer de lastgever onbekwaam wordt, de lasthebber best naar de vrederechter stapt. Deze kan beslissen om…” (en dan volgen - correct - de mogelijkheden die in de brochure van 2014 al voorkomen).
Mijn juridische grijze haren komen recht bij dergelijk advies (of hoe ànders dan ‘advies’ moet dit begrepen worden ?
De (nu wettelijk verankerde) ’Gids’ gidst dus onze burgers 180 graden de verkeerde kant uit.
Blijkbaar beseft (ook) het Notariaat het processueel risico van zo’n ‘advies’ niet, en nog erger dan dat: de volkomen strijdigheid ervan met het fundament van de wetgeving sinds 2013.
Laten we alles even op een rijtje zetten in de tijd, want om deze ferme fout te duiden, is een beetje duiding in de juridische historiek van de wet van belang.
Tip: sla gerust een jaartal over als je denkt dat het niet belangrijk zou zijn...
1999
Op 23 02 1999 formuleert het Comité van Ministers van de Raad van Europa haar aanbeveling Rec (99) omtrent de ‘principes in verband met de wettelijke bescherming van meerderjarige onbekwamen’ (Principles concerning the legal protection of incapable adults’).
De aanbeveling (Part II - Govering principle, principle 2 - flexibility in legal response’) pleit voor een soepel juridisch antwoord naargelang de situatie (wat je kan begrijpen als ons latere ‘maatwerk’, dus de concrete ‘proportionaliteit’ van de juridische ingreep).
Proriteit moet gegeven worden aan de mogelijkheid van ‘bijstand’ (“measures under which the appointed person acts joointly with the adult concerned”)
Maar voor de bespreking van vandaag is alinea 7 vooral van belang: “Consideration should be given to the need for, and regulate, legal arrangements, which a person who is still capable, can take to provide for any subsequent capacity”.
Deze aanbeveling is (minstens omtrent de ‘voorzorgvolmacht’) een mijlpaal.
De aanbeveling legt ook de basis van ‘Principle 3 - Maximum preservation of capacity’ en daar vinden we de restrictieve voorwaardelijke term van ‘noodzakelijkheid’ (‘’where it is shown to be necessary’) van onze latere wetgeving.
Idem voor de nieuwe norm van ‘subsidiariteit’ en ‘proportionaliteit’ bij de (gerechtelijke) beoordeling van beschermingsmaatregelen (‘Principle 5 & 6).
2006
De grote (Europese) ‘paradigmashift’ lees je in de aanbeveling Rec(2006)5 dd. 05 04 2006 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa met de ‘mainstreaming’-benadering: ‘een beleid dat de integratie van burgers met een handicap in een ‘gewone’ (mainstream) samenleving ondersteunt, in plaats van een beleid dat leid tot segregatie” (Zie J. Nolf, Kwetsbaren in het nieuwe recht, De nieuwe bewindvoering’, INNIPublishers 2014, 25).
Datzelfde jaar verdrag brengt het UNCRPD van 21 12 2006 die paradigmaverschuiving in het denken over handicap wereldwijd.
Zoals de website van FOD Sociale Zekerheid het mooi samenvat: “we bekijken handicap niet langer vanuit een medisch model, maar vanuit een sociaal model. Dit houdt in dat we afstappen van het defect-denken, waarbij een “oplossing” gezocht wordt voor een beperking, en we erkennen dat de handicap mee ontstaat door de onaangepastheid van de samenleving aan de noden van personen met een handicap. Niet de beperking op zich is de oorzaak van de handicap, maar de negatieve interactie de beperking en de maatschappelijke drempels of onaangepastheid.
Het VN-Verdrag draagt ons op om die obstakels zo veel mogelijk wegwerken zodat personen met een handicap hun grondrechten kunnen laten gelden en hun eigen leven autonoom vorm kunnen geven.”
In ons land werd UNIA aangesteld om de uitvoering van het Verdrag op te volgen en te rapporteren aan het VN-Comité bij de evaluatie van België.
2011
Het oorspronkelijk wetsvoorstel Terwingen van 11 01 2011 dat later zou leiden tot de vernieuwende wetgeving van 2013 voorzag bij de ‘buitengerechtelijke bescherming (dus de ‘lastgeving’ of ‘voorzorgvolmacht’) een verplichte ‘aanmeldingsprocedure’.
Art 27 van het wetsontwerp stelde: “de lasthebber is er in dat geval toe gehouden die lastgeving aan te melden bij de vrederechter. (…)
De handelingen gesteld door de lasthebber kunnen bij gebreke van aanmelding nietig worden verklaard (…)
Stelt de vrederechter op basis van een medisch getuigschrift dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 1241 van het Gerechtelijk Wetboek vast dat de lastgever in de toestand bedoeld in het eerste lid verkeert, dat de lastgeving voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 490-2, § 1, dat de lastgeving beantwoordt aan het belang van de te beschermen persoon en dat de lasthebber zijn opdracht aanvaardt, dan beveelt hij de uitvoering van de lastgeving overeenkomstig artikel 490-3. In voorkomend geval laat hij de overeenkomst registreren overeenkomstig artikel 490-2, § 1. De beslissing wordt bij gewone brief ter kennis gebracht aan de lastgever en de lasthebber.
In tegenovergesteld geval, kan de vrederechter, bij een bijzonder gemotiveerde beschikking, een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen overeenkomstig artikel 492-2. ”
(DOC 53 1009/001, 81-82).
Het is echter toenmalig volksvertegenwoordiger Terwingen zelf, die al meteen op 19 07 2011 zijn eigen eerste voorstel terecht amendeerde, en deze verplichte aanmeldingsprocedure wegliet (amendement 11 op art. 27 DCO 53 1009/002, 6) met de volgende, pertinente motivering:
“Dit amendement komt tegemoet aan de vele opmerkingen die naar aanleiding van de hoorzittingen werden geformuleerd op de organisatie van de buitengerechtelijke bescherming.
De belangrijkste kritiek op de buitengerechtelijke bescherming is de volgende:
1° de buitengerechtelijke bescherming lijkt teveel op de rechterlijke bescherming. Vrijwel dezelfde pleegvormen dienen nageleefd te worden. Wat is dan inderdaad nog het nut?
2° de werklast bij de vrederechters wordt drastisch verhoogd. Het uitgangspunt is dat alle lasthebbers potentieel misbruik maken van hun positie. In dat geval is een rechterlijke bescherming meer aangewezen;
3° de aanmeldingsplicht is onduidelijk en zorgt voor rechtsonzekerheid;
4° het beginsel van de voorrang van de buitengerechtelijke bescherming wordt geschonden doordat de tekst laat uitschijnen dat de lastgeving steeds een einde neemt door een rechterlijke beschermingsmaatregel hoewel die niet noodzakelijk volledig hoeft te overlappen.
Om een antwoord te bieden op al deze punten van kritiek vervangt dit amendement het voorgestelde systeem van buitengerechtelijke bescherming door een eenvoudiger en duidelijker systeem.
De lastgevingsovereenkomsten blijven voortaan van rechtswege geldig op voorwaarde dat ze werden geregistreerd en de lasthebber niet behoort tot de kring van personen bedoeld in het tweede lid van de eerste paragraaf. In de lastgevingsovereenkomst kan zelf bepaald worden vanaf wanneer de lasthebber zijn opdracht aanvangt. Dit kan bijvoorbeeld onmiddellijk na het sluiten van de overeenkomst zijn of nadat de lasthebber het advies van twee onafhankelijke geneesheren heeft ingewonnen die vaststellen dat de lastgever zich daadwerkelijk in die toestand bevindt.
Ingeval de lasthebber, lastgever of zelfs iedere belanghebbende evenals de procureur des Konings twijfelen aan het tijdstip van de uitvoering van de overeenkomst, het belang van de lastgever bij deze overeenkomst of de lastgever zich daadwerkelijk bevindt in een toestand bedoeld in artikel 488-1 van het Burgerlijk Wetboek en dus niet zonder meer de lastgevingsovereenkomst kan beëindigen en de bepalingen van artikel 490-3 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn, enz. kunnen zij een beslissing van de vrederechter uitlokken.
De lasthebber die een geregistreerde overeenkomst uitvoert en die niet behoort tot de categorie van personen bedoeld in het tweede lid van de eerste paragraaf, kan te allen tijde rechtsgeldig binnen de contouren van de overeenkomst optreden tot op het tijdstip waarop de vrederechter er anders over oordeelt.
De vrederechter kan, op verzoek, de lastgeving geheel of gedeeltelijk beëindigen of vervangen door een rechterlijke beschermingsmaatregel. Dit laat toe een gecombineerd regime van rechterlijke en buitengerechtelijke bescherming uit te werken dat nog beter beantwoordt aan het maatwerk”.
De bezwaren die volksvertegenwoordiger Terwingen zelf aanvaardde en terecht overnam in zijn amendement, zijn vooral te lezen in het gedeelte van de hoorzittingen van met de Orde van Vlaamse Balies (OVB) en het notariaat (KFBN).
De OVB (toen bij monde van Edgar Boydens) was “geen voorstander van een praktisch niet werkbare aanmelding maar is tevreden met de buitengerechtelijke bescherming nu die veelal zal voldoen. Daarenboven zal de deugdelijkheid daarvan steeds worden beoordeeld wanneer de rechter kennis neemt van de vordering tot het nemen van een rechterlijke beschermingsmaatregel. In die zin zou een proactieve, maar praktisch moeilijk haalbare aanmelding, niets toevoegen. In de niet-problematische gevallen is dergelijke aanmelding overbodig, in de betwiste gevallen zal aan de rechter een gerechtelijke bescherming worden gevraagd en zal de bestaande lastgeving een element in de appreciatie door de rechter vormen” (zie hoorzitting 16 02 2011 - DOC 53 1009/10, 246 - 247).
De twee juridische adviseurs van de Federatie van het Notariaat (zie de passage van de hoorzitting van 23 03 2011 in DOC 53 1009/010, 279 - 282) hielden toen vooral een pleidooi voor ‘rechtzekerheid’ (zo werkt de risico-aversie van notarissen nu eenmaal ;-) , en stelden wel ook wat vragen hoe de overgang zonder een gerechtelijke tussenkomst dan zou gebeuren.
Het moet in ieder geval - als je alles in context goed samen leest - wel volkomen duidelijk zijn dat de wetgever midden 2011 ondubbelzinnig en (in het licht van de beginselen van het UNCRPD) consequent koos voor een ‘geruisloze inwerkingtreding’ van de voorzorgvolmacht, zonder enige verplichte tussenkomst van de vrederechter.
Natuurlijk werd toen al meteen voorzien dat de vrederechter nog kon tussenkomen, hetzij via de ‘alarmbelprocedure’, hetzij via de ‘dienstbelprocedure’ - zie daarover m’n uitleg in ‘Praktijkgids voor kwetsbaren in het recht. Stappenplan voor rechtsbescherming vanaf 2019, INNIPublishers 2019)
2013
Nee, het verliep anders. Zelfs vrederechters en korpschefs hielden die twee elementair verschillende artikels niet uiteen, en bleven in hun hoofd werken met een verplichte aanmeldingsprocedure.
Zo schreef vrederechter Rotthier meteen in de eerste commentaar op de wetgeving anno 2013: ”.. als de lastgever wilsonbekwaam (is) dan zal (de notaris) de lasthebber er op moeten wijzen dat deze de uitvoerbaarverklaring van de lastgeving moet vragen aan de vrederechter” (Not. Fisc. M 20123, 188).
Wat baten kaars en bril...
2014
Ik mocht mooi counteren (in ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’, INNIUitgevers 2014, 49) dat die opinie van vrederechter Rotthier “strijdig is met het uitgangspunt van de wet”.
Niets hielp.
Ook niet nadat Sven Mosselmans schreef “Vrederechterlijke tussenkomst is derhalve niet vereist opdat de buitengerechtelijke bescherming zou aanvangen, de lasthebber put zijn bevoegdheid uit de lastgevingsovereenkomst en de wet. De wetgever beoogt hiermee een geruisloze ingang van de buitengerechtelijke bescherming of overgang van de gemeenrechtelijke lastgeving naar de buitengerechtelijke bescherming” (T. Fam. 2014, 67).
2016
Nogmaals herhaalde ik m’n waarschuwing (in Vermogensplanning in de praktijk, Larcier, VIP 2016/1, 32) :
“De stelling van vrederechter Rotthier dat de lasthebber de lastgeving telkens moet laten ‘homologeren’ bij de vrederechter, ingaat in tegen de uitdrukkelijke wil van de wetgever. Die nodeloze stap is zelfs riskant, gelet op een zeker wantrouwen van veel vrederechters tegenover dit nieuwe systeem”.
2018
Het wetsontwerp van minister Geens breidde (terecht, en al in de lijn van vragen in de hoorzittingen van 2011) het terrein de voorzorgvolmacht uit naar de niet-vermogensrechtelijke bevoegdheden.
Opnieuw kwamen vrederechter Rotthier (dan als korpschef Oost-Vlaanderen en vertegenwoordiger van de ‘Conferentie van de Vrederechters en Politierechters’) in het verweer, want - traditoneel al altijd vertrekkend van een blakend wantrouwen tegenover familieleden in die wetgeving - waren zij “reeds voorheen een koele minnaar van de vermogensrechtelijke volmacht. (…) Door een gebrek aan externe controle kan misbruik ontstaan van de beschermde persoon. (…) De uitbreiding van het systeem naar de persoonsrechtelijke aangelegenheden zal het risico van misbruik dus nog vergroten”
(Hoorzitting Kamercommissie Justitie 6 11 2018 DOC 54, 3303/008, 125)
Zijn Franstalige collega Vincent Bertouille hakte daar nog maar eens op in, kwestie van terug te keren tot begin 2011, om aan de zorgvolmachtdrager zelfs op te leggen ‘machtiging’ te vragen aan de vrederechter voor het beheer:
“Il résulte de cette extension que la différence entre le régime de la protection judiciaire (avec la déclaration de préférence) et la protection extra-judiciaire résidera dans l’absence de rapports et de contrôle dans le régime de la protection extra-judiciaire. Compte tenu de cette très grande liberté du mandataire, l’URJPP est surprise que le mandataire ne
doive non seulement pas demander d’autorisation spéciale pour les actes importants (vente d’immeuble, changement de résidence etc.) mais surtout que les restrictions imposées en matière d’administration par l’article 497/2 (actes intimement liés à la personne non susceptibles de représentation: mariage, euthanasie, donation…) ne lui soient pas imposées. Par ailleurs, l’URJPP attire l’attention sur le fait que le juge de paix n’a aucun moyen de contrôle sur les mandats extra-judiciaires.
De plus, il est dommage que le législateur ne profite pas de l’occasion pour clarifier le rôle du juge de paix en matière de mise en oeuvre du mandat extra-judiciaire, qui fait débat en doctrine et en jurisprudence et dont le texte siège de la matière est imprécis, pour ne pas dire sibyllin (article 490/1 § 2 du Code civil qui n’est pas modifié par le projet).
Vertaling van de website van de Kamer van deze laatste passage:
“Bovendien is het jammer dat de wetgever de gelegenheid niet aangrijpt om de rol van de vrederechter inzake uitvoering van de buitengerechtelijke lastgeving te verduidelijken. Ter zake bestaat er onenigheid in de rechtsleer en de rechtspraak en de desbetreffende
hoofdtekst is onnauwkeurig, om niet te zeggen raadselachtig”.
(Zelfde hoorzitting, DOC 54 3303/008, 129)
Il faut le faire ! Dat is immers pertinent onwaar. Er is helemaal geen enkele “onenigheid’, tenzij een steeds weer kerende kritiek van enkele magistraten ‘contra legem’, maar vooral tegen hun mentaliteitswijziging die al Europees sinds 1999, internationaal sinds 2006, en in België sinds 2013 verwacht wordt.
Of in het frans: ça sort par la porte et ça rentre par la fenêtre...
Met andere woorden: de wetgever mag wetten schrijven, herhalen, benadrukken, maar sommige magistrale lobby’s denken steeds te kunnen terugkeren tot een nooit bereikt uitgangspunt…
Dàt lijkt als hardnekkigheid pas “raadselachtig” !
Misschien illustreert dat “raadsel” eerder een reactionaire cultuur van macht en overbeveiliging, die blijft woekeren tegen de meest essentiële doelstellingen die zelfs wereldwijd door de Verenigde Naties uitgedragen worden, en waartoe ook ons land zich uitdrukkelijk verplicht heeft.
Het is volkomen onbegrijpelijk dat magistraten - de zelfgeprezen ‘nabijheidsrechters’ - zich tot dergelijk betoog lenen, en dit steeds verder in opiniestukken, commentaar in eigen vakliteratuur, zogenaamde opleidingen, en averechtse rechtspraak laten doorsijpelen - nu dus in de ‘Gids’ van 2023.
Wat later in 2018
Bij de bespreking van wat de (verdienstelijke) wet van 21 12 2018 zou worden, hoopte volksvertegenwoordiger Philippe Goffin (in voorzichtige bewoordingen) “een einde te maken aan de controverse in de rechtsleer”: hij ging er (terecht) van uit dat “de visie van de overheersende strekking in de rechtsleer (…) lijkt te stroken met de geest van de wet”.
Tip: de meerderheidsstrekking steunt weliswaar niet allen op de geest, maar ook op de letter van de wet, soit.
Dat is alvast (noch qua geest, noch qua letter van de wet) het geval met de zgn. “minderheidsstrekking, volgens welke de lastgeving slechts een aanvang neemt wanneer de vrederechter zich over de uitvoering ervan heeft uitgesproken” (DOC 54 3303/011, 4-5).
Toenmalig minister van Justitie Koen Geens kon niet duidelijker zijn in zijn antwoord “dat de wet de voorafgaande uitvoerbaarverklaring door de vrederechter niet uitdrukkelijk vereist. Het volstaat dat een lastgevingsovereenkomst werd gesloten en geregistreerd. Krachtens artikel 490/1, § 3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, beoordeelt de lasthebber – dus niet de vrederechter – wanneer de lastgever in een toestand verkeert die wilsonbekwaamheid met zich brengt.
Volgens de wet is die beoordeling geldig ten aanzien van derden die te goeder trouw zijn.
Het feit dat de vrederechter te allen tijde een beschikking aangaande de uitvoering kan uitspreken, doet niets af aan die vaststelling (art. 490/1, § 2 BW)”.
De minister voegde er volledigheidshalve - en zeer correct - aan toe:”Dat verhindert niet dat in de lastgevingsovereenkomst zou kunnen worden bepaald dat de lasthebber de vrederechter om een uitvoerbaarheidsverklaring moet verzoeken”.
Of zo’n methode - in de meeste gevallen - wijs is, is een andere vraag, want dan vraag je eigenlijk al half om een gerechtelijke bescherming: met andere woorden, de magistrale kat bij de melk van de bewindvoering zetten...
2019
De fabel van de voorafgaandelijke goedkeuring van de voorzorgvolmacht door de vrederechter woekerde echter verder.
Zelfs nadat prof. Tim Wuyts ten overvloede herhaalde: “Luidens art. 490/1 §3 BW beoordeelt de lasthebber, en niet de vrederechter wanneer de lastgever zich in een toestand van wilsonbekwaamheid of verkwisting bevindt” (‘Bewind en zorgvolmachten anno 2019; Kluwer, 2019, p. 19 nr 33; idem in Patrimonium 2019, Die Keure 2019, 135, nr 12)
Na de (zoveelste vruchteloze) poging van de magistratuur om toch maar een voorafgaandelijke ‘toelating’ voor het gebruik van de voorzorgvolmacht in te bouwen, benadrukte ik dan toch maar eens opnieuw (in Vermogensplanning in de praktijk, Larcier, VIP 2019/3):
“Terecht heeft de wetgever de zelfstandigheid van de buitengerechtelijke bescherming intact gelaten door aan de vrederechter geen enkele rol te geven bij de opstart van haar uitvoering of door een machtigingsmechanisme of verslaggeving in te voeren.
Nu die onwenselijke, hybride aanpassingen opnieuw door de wetgever afgewezen werden, moet het nu volstrekt duidelijk zijn dat van enige ‘homologatie’ van de voorzorgvolmacht door de vrederechter geen sprake kan zijn buiten de noodzaak van een zgn. dienstbelprocedure.
Zoals we in onze vorige bijdrage al waarschuwden: een nodeloze stap voor dergelijk ‘groen licht’ bij de vrederechter is zelfs riskant, gelet op het wantrouwen van bepaalde vrederechters tegenover de buitengerechtelijke bescherming. Immers riskeert u dan een omkanteling van dat intiem familiaal project naar (professionele) bewindvoering.”
2023
Het monster van Loch Ness duikt dus wéér op…. Nu in de ‘Gids’..
Die compleet onjuiste, zelfs illegale lezing van de wet (of minstens onjuiste aanbeveling voor haar toepassing), wordt nu via de FOD Justitie en uitgerekend het ‘Steunpunt Bewindvoering’ ingelepeld aan nietsvermoedende burgers, die hun vertrouwen geven aan wat sommige magistraten hen voorkauwen.
Zo zijn we terug naar af.
Tip: net zoals recent ook al weer, omtrent het stemrecht, waar enkele recalcitrante (dezelfde ?) magistraten onze ministers een wetswijziging influisterden die ingaat tegen de principes die ons land al sinds 1999 goedkeurde. En niemand van de betrokken sector die ooit geraadpleegd werd: daar gaan we, met die mooie oproep (van NOOZO, de ‘Vlaamse adviesraad voor & door personen met een handicap’): ’Niet over ons, zonder ons’ ?
Eigenlijk bestaan ‘activistische rechters’, die “op de stoel van de wetgever gaan zitten” dus wél.
Het zijn eigenwijze magistraten, die koppig volharden in een compleet foute lezing van de de geest van die wetgeving, de herkomst ervan, en de letterlijke tekst die de wetgever, na wikken en wegen, na luisteren en debatteren, wijselijk goedkeurde. Maar magistraten die blijkbaar een rechtstreekse lijn hebben met welwillend - zelfs naïef - luisterende politici.
Kwetsbare burgers, hun vertegenwoordigers, en zelfs hun geïnstitutionaliseerde adviesorganen worden niet eens gehoord.
Grijs aan zet !
Daarom waarschuwde ik in het project van Avansa ‘Grijs aan zet (Maklu, 2023, 110-101) nog maar eens voor de zoveelste keer onder de titel ‘Geruisloos’:
quote - ‘Hoe gaat de voorzorgvolmacht effectief van start, eens je wilsonbekwaam zou worden? De voorzorgvolmacht gaat geruisloos in werking, eens de voorzorgvolmachtdrager zelf beoordeelt dat voldaan is aan de voorwaarden die je destijds als voorzorgvolmachtgever uitstippelde. Er is dus geen procedure, geen getoeter; als je als ouder je kind als lasthebber aanstelde, is het dus jouw kind dat bepaalt wanneer de voorzorgvolmacht in werking treedt.
Het is zinloos naar de vrederechter te trekken voor de inwerkingtreding van de voorzorgvolmacht. Dat is zelfs niet zonder risico: in geval van (zogneaamd) “tegenstrijdige” belangen zou de vrederechter ervoor kunnen opteren de voorzorgvolmachtdrager te vervangen door een advocaat als 'neutrale bewindvoerder'.
Tijdens alle parlementaire besprekingen van die wetgeving waren de vertegenwoordigers van het Verbond van Vrederechters immers ‘koele minnaars’ van dat nieuwe systeem, dat in principe buiten hun controlebevoegdheid viel.
Vooral zogenaamde “onverenigbare belangen” worden dan soms nogal ruim ingeroepen om de voorzorgvolmachtdrager te vervangen door een ‘neutrale bewindvoerder’, dus een advocaat. Nochtans heb je als kind meestal gewoon gelijklopende belangen als mede-eigenaar of mede-erfgenaam.’ - unquote
Die (weer) minderheidsrechtspraak in verband met de ‘neutralisering’ van de zorgvolmacht is eigenlijk een copy/paste - filosofie van de rechtspraak die de prioritaire aanstelling van familale bewindvoerders negeert, omwill van “het blakend wantrouwen van de magistratuut voor de “leek” (familieleden) en haar vertrouwen voor het ‘ons kent ons’. Nochtans gaat het hier bij uitstek om zachtere ‘zorg-justitie’ door de ‘nabijheidsrechter’” (J. Nolf, ‘Bewindvoering, spanningsveld van veel belangen’, bijdrage in ‘Recht op grijs. Bouwen aan ouderenbeleid’, Gompel&Svacina 2024).
Het is de Hoge Raad voor de Justitie zelf, die in haar audit van 29 07 2019 nog vaststelde dat de wetgeving van 2013 nog te weinig nageleefd wordt door de vrederechterlijk rechtspraak.
In diverse bijdragen stelde prof. Tim Wuyts (UHasselt) vast dat er nog steeds sprake is van “een sterke beschermingscultuur (...) (en) “het uitblijven van een mentaliteitswijziging in de magistratuur” (T. Wuyts, in T. Vred. Rechtskroniek 2015 (Die Keure), p. 4, nr 3; Rechtskroniek 2019, p. 62 & 64, nr 107).
In een latere ‘working paper’ in voorbereiding van de wetsevaluatie van 2024, stelde dezelfde auteur weliswaar vast dat “vrederechters de voorrang van de buitengerechtelijke bescherming respecteren (T. Wuyts, Zorgvolmachten, zegen of vloek?’, Patrimonium 2020 (Die Keure), 280, nr 41), maar sommige quotes spreken ondertussen wel boekdelen over het respect van bepaalde magistraten voor senioren met een handicap: “In de praktijk is er eigenlijk geen maatwerk. Het gaat hier ook quasi uitsluitend over oudjes, veel autonomie hebben zij niet meer”.
Prof. Wuyts wijst er ook op dat de voorzorgvolmacht door bepaalde vrederechters zo goed als fundamenteel in vraag wordt gesteld: “”Sommige vrederechters gaan zover om zich openlijk af te vragen waaruit de bescherming bestaat bij buitengerechteljke bescherming (Wuyts, ibidem, p. 295, nr 59, verwijzend naar het afscheidsinterview van vrederechter L. Carens in De Juristenkrant nr 394 van 25 09 2019.
Vrederechter Ludo Carens (Westerlo) steunde daar overigens op zijn geestesgenoot, vrederechter Dirk Scheers (Kontich), die samen met vrederechter Dirk De Groote (Oudenaarde) op 29 11 2018 in een opiniestuk naar ‘horrorverhalen’ verwees, en besloot dat “een zorgvolmacht niets of niemand beschermt. Daarvoor is een bewind noodzakelijk”. (opinie in De Standaard, ‘De zorgvolmacht: boer, pas op je kippen’).
Vrederechter Scheers, die samen met zijn zoon (advocaat - bewindvoerder) een aantal publicaties op (beider) naam heeft, biedt ook lezingen aan over de voorzorgvolmacht, waarin het spectaculair gebruik van de cartoon uit De Standaard (de vos als zorgvolmachtdrager, die naar de kippen rent...) meer zegt dan woorden...
Omdat veel klachten onder de radar blijven (want mensen wiens voorzorgvolmacht omgezet werd in bewindvoering moeten wel met die vrederechter nog ‘samen leven’...) besluiten we dat er in de magistratuur allicht nog een groter wantrouwen bestaat tegenover de zorgvolmacht (die aan de macht van de rechter ontsnapt) dan de familiale bewindvoering (waarop ze argwanend toezien).
Het is dus bij de wetsevaluatie van 2024 wachten op nieuwe offensieven vanuit de coulissen tegen de zorgvolmacht.
Ondertussen is het zonder meer aangewezen de wettelijke weg te volgen, en - tenzij noodzaak - géén beroep te doen op de vrederechter bij de inwerkingtreding van de voorzorgvolmacht.
Besluit anno 2024 voor de ‘Gids’:
De ‘Gids’ van 2023 werd in de voorbereiding van de zgn. ‘Tweede Sneltreinwet van 2023 uitdrukkelijk vermeld als een van de “initiatieven of permanenties die (…) mee op weg kunnen helpen” en als instrument voor de griffier (DOC 55 3544/001, 14, evenals 62) zelfs uitdrukkelijk verankerd in het nieuwe art. 1247/2 Ger.W.
Het lijkt wel op een poging tot compromis met het wettelijk verbod voor ‘onafhankelijke’ griffiers en rechters om consult te geven. Maar hoe onafhankelijk zijn griffiers ? Hoe zit in de praktijk hun positie tegenover de rechter aan hun zij ?
Herinner me niet aan vrederechter(s) en een griffier die in 2019 samen veroordeeld zijn. Toen waren ze alvast (nog) geen ‘Steunpunt’ voor de kwetsbare burger.
Net omwille van de wettelijke basis die nu veel ruimer, en met de autoriteit van de overheid aan de ‘Gids’ geboden wordt, is waakzaamheid voor een strikte academische kwaliteit en onafhankelijkheid hier van urgent belang.
De verspreiding van de ‘Gids’ zal zich (via de zgn. ‘Steunpunten Bewindvoering’) immers niet beperken tot de aangestelde familiale bewindvoerders, maar eenieder die zich afvraagt wat hem/haar te doen staat in moeilijke momenten van het leven van een naaste.
Het gezagsargument dat van de ‘Gids’ uitgaat, sluit uit dat daarin informatie zou mogen sluipen, die tegen de letter en de geest van de wetgeving in gaat.
Het resultaat van de ‘Gids’ anno 2023 in de huidige vorm, is op dit - technisch, maar niet te onderschatten punt - dat de zelfstandigheid en prioriteit van de voorzorgvolmacht ondergraven wordt en de wil van de voorzorgvolmachtgever geneutraliseerd.
Het is overigens zeer vreemd dat vrederechters die nodeloze extra-taak bepleiten, terwijl het gros van de aanpassingen aan de wet sinds 2014, als steeds welwillend politiek uitgangspunt de beperking van hun werkdruk (in klachten steeds ‘werklast’ genoemd…) had.
Het moet zijn dat de cijfers over de magistrale werkweek van meer dan 52 uur per week (misschien vooral bij onze vrederechters) toch iets kunstmatigs hebben, des te meer met de ‘opleidingsindustrie’ die in bijberoep veel succes oogst (over dat gevaar van vermenging van belangen, lees: J. Nolf, ‘De nieuwste wet bewindvoering: een sneltreinwet met gemiste stations” De Juristenkrant (Kluwer) van 22 11 2023).
Het ‘advies’ dat in de - nu ‘wet’ geworden - ‘Gids’ van 2023 doorklinkt, lijkt dan ook eerder een claim voor méér macht over intieme, familiale beslissingen, die nochtans bij ‘leven & (relatief) welzijn’ genomen worden in functie van moeiijke dagen met een handicap door burgers wiens (uitgestelde) autonomie, wens en wil, vertlkt via de voorzorgvolmacht, niet zomaar gedelegeerd kan worden aan een magistraat.
Deze zo goed als illegale ‘magistrale’ claim illustreert een achterhaalde, overbeschermende, zelfs patriarchale en autoritaire kijk op de mondige burger en zijn familie, en is flagrant in strijd met de fundamenteel verschillende visie vanuit alle internationale aanbevelingen en verdragen sinds 1999, en letter en geest van onze eigen wetgeving sinds 2013.
Dergelijke bevoogding beperkt nodeloos de autonomie van kwetsbare burgers, creëert tweederangsburgers, en discrimineert.
Deze juridisch fundamenteel onjuiste passage dient dan ook weggelaten te worden uit de ‘Gids’ die in de huidige vorm, als pleidooi ‘pro domo’ geen wettelijke aanbeveling als gids verdient.
UPDATE 24 04 2024
In een (tweede) reactie laat de Koning Boudewijnstichting weten dat ze dit “zeker meenemen bij de volgende aanpassingen. We zouden deze zomer enkele van onze Fednot brochures updaten en die van Bewindvoerders zit er zeker bij. Dus het zal aangepast worden”.
LEESTIP:
Op de eerste dag van deze lente van 2024 wordt in het Vlaams Parlement het boek ‘Recht op grijs’ voorgesteld, met ook mijn bijdrage over bewindvoering. Al is dit vooral federale materie…
STUDIEDAG donderdag 21 maart om 10:30 – Brussel, Vlaams Parlement
Met Jean-Pierre Baeyens (Cultuurvuur), Dominique Verté (VUB), Ruth Soenen (Simply Community), Jonas Lefevere (UAntwerpen),
& politici:
Veerle Geerinckx (N-VA),
Irina De Knop (Open VLD),
Els Van Hoof (CD&V),
Lise Vandecasteele (PVDA),
Ludwig Vandenhove (Vooruit),
Jeremie Vaneeckhout (Groen),
& Johan Leman (initiatief ORC).
Coalitie Ouderenrechten met Cultuurvuur vzw, ABVV-senioren, Brussels Ouderenplatform, Foyer vzw, Grijze Geuzen, GroenPlus, Home-info, Kom op tegen Kanker, S-plus, Vief vzw, Zij-kant, de Vereniging van Dienstencentra en Sociaal Werk Actie Netwerk (SWAN).
vóór 13 maart via https://forms.gle/guppLC6P7fNA6YNAA
Deelname: 32 euro (boek inbegrepen) op rekening BE32 5230 8074 5202 van SWAN.
Meer informatie via robert.crivit@telenet.be of 0468 13 11 73.
fiks de fout in de 'Gids' ! !
26 februari 2024
Boekvoorstelling ‘Recht op grijs’
Studiedag – donderdag 21 maart om 10:30 – Brussel, Vlaams Parlement
Inschrijven vóór 13 maart via https://forms.gle/guppLC6P7fNA6YNAA
Deelname: 32 euro (boek inbegrepen) op rekening BE32 5230 8074 5202 van SWAN.
Meer informatie via robert.crivit@telenet.be