Questioning Justice
Questioning Justice
2016/17
Onafgezien hoe #Kazakhgate afloopt na de gerechtelijke onderzoeken in België en Frankrijk zal de Afkoopwet een zwarte pagina blijven in de Belgische rechtsgeschiedenis.
In mijn boek ‘De kracht van rechtvaardigheid’ (p. 133 – 157) dat op 30 november verschijnt beschrijf ik het woelig bestaan en vergaan van de Afkoopwet tussen 2009 en de datum van mijn voorwoord, op 17 oktober jl.
Op 2 juni 2016 kapseisde de Afkoopwet in het Grondwettelijk Hof, Tijdens de pleidooien aldaar vermeldde de Gentse strafpleiter Joris Van Cauter het krampachtig geheim gehouden rapport over de juridische praktijk (mijn Law Blog van 3 februari 2016). Dat rapport vindt u uitvoerig geciteerd in mijn opinie op Knack.be van 3 juni 2015.
Jarenlang was ook uw #justitiewatcher gebiologeerd door deze zaak die een ‘affaire d’Etat Franco-Belge moest worden.
Het is nu tijd om de juridische pistes voor de zaak Chodiev op een rijtje te zetten. Als ski-fanaat en vader van twee topskiërs doe ik dat in de kleuren van skipistes en in dalende rangorde van juridische gevaarlijkheid.
(1) DE ZWARTE PISTE: de nieuwe afkoopwetten van 14 april en 11 juli 2011
Was de transactie van Chodiev wettelijk ?
Al sinds mijn interview in Le Vif van 17 oktober 2014, dus meer dan 2 jaar geleden heb ik ‘loud and clear’ ook de vraag gesteld naar de - zelfs maar formele wettigheid van de minnelijke schikking die Patokh Chodiev dan toch plots nog – of plots al – verkreeg van het Brussels parket-generaal op 17 juni 2011 – bijna 2 maand vooraleer de ‘gerepareerde’ Afkoopwet in werking trad op 11 augustus 2011.
In mijn Franstalige blog van maandag jl. (link hier) vindt u een technische duiding van de wetswijzing van art. 216bis van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) via de wet van 14 april 2011 en de reparatiewet van 11 juli 2011.
Het is twijfelachtig de wet van 14 april 2011 (in werking getreden op 15 mei 2011) als ‘Moederwet’ te bestempelen, want die wet was een juridisch miskraam. Een pijnlijke productiefout in de wettekst liet immers helemaal niet toe de wet aan te wenden waarvoor die nochtans uitdrukkelijk bedoeld werd: o.m. ook valsheid in geschrifte door een minnelijke schikking te regelen. Bij fiscale ontduiking komt nochtans altijd vervalste boekhouding om de hoek kijken.
Welnu, art. 196 Strafwetboek (SW) voorziet altijd een gevangenisstraf (van 5 tot 10 jaar) bij valsheid in geschrift terwijl de wet van 14 4 2011 enkel minnelijke schikking toeliet voor misdrijven die normaliter door een geldboete dienden bestraft te worden (of waar de gevangenisstraf facultatief was en enkel een geldboete ook mogelijk was.
Zelfs wanneer de straf bij valsheid in geschrift maximaal verminderd wordt (door verzachtende omstandigheden via art 80 SW) moet in principe steeds een gevangenisstraf van minstens één maand uitgesproken worden, al is dat dan voorwaardelijk.
De via de commissie Financiën (!) van de Kamer in sneltempo via het nu bijna berucht amendement 18 tot stand gekomen ‘verruimde minnelijke schikking’ bleek dan ook helemaal zijn effect te missen: juridisch ‘onwerkbaar’.
Terloops inhoudelijk:
Het amendement 18 – daterend van ‘de langste dag’ in de Kamercommissie Financiën op 2 3 2011 - blijkt helemaal niet het oude wetsvoorstel van o.a. Carina Van Cauter en Luk Van Biesen voor de ‘bevrijdende aangifte’ (al daterend van 16 2 2009) maar het toen kersvers door o.a. Servais Verherstraeten ingediende wetsvoorstel van 24 2 2011.
Terloops op de tijdlijn:
Dat wetsvoorstel Verherstraeten van 24 2 2011 dateert van enkele dagen na de beslissing d.d. 18 2 2011 van de Brusselse raadkamer (op vraag van het parket van Brussel) tot verwijzing van o.a. Chodiev naar de correctionele rechtbank voor een publiek proces.
Dat zelfde wetsvoorstel volgt ook 2 dagen nadat het Brussels parket-generaal op 22 2 2011 ook hoger beroep aantekent tegen die beslissing dat er een publiek proces komt – een hoger beroep dat weliswaar ook deels technisch verklaard kan worden door de buitenvervolgingstelling van één andere verdachte. Zo kwam de zaak voor de Brusselse Kamer van Inbeschuldigingstelling.
Tot slot: dat wetsvoorstel dateert van 4 dagen na het bezoek van Armand De Decker op zondagmorgen 20 2 2011 bij minister van Justitie Stefaan De Clerck – enkel bevoegd voor ‘lopende zaken’ – voor ingrijpende nieuwe wetgeving dus afhankelijk van parlementaire initiatieven en bijgevolg inderdaad eigenlijk ‘niet bevoegd’.
Voor een ‘positieve injunctie tot minnelijke schikking’ – draak als juridische uitdrukking - is geen enkele minister van Justitie bevoegd. Een minister van Justitie kan in een rechtstaat met een scheiding der machten enkel vervolging bevelen (dus positief injunctierecht) maar niet verbieden door te dwingen tot het alternatief van de ‘minnelijke schikking zonder fouterkenning’ van de Afkoopwet – dus in werkelijkheid een illegaal ‘negatief injuctierecht’.
De constructiefout van wat eminente juristen het ‘koekoeksei’ van amendement 18 noemen, is wat de – in snelheid gepakte – advocaten – professoren Verstraeten en Haelterman kort nadien ook uitlegden in een inderhaast bijeengeroepen hoorzitting van de commissie Justitie van de Senaat.
De zogenaamde ‘reparatiewet’ die dat verhielp werd spoorslags in de Senaat opgestart en in het toen nog bicameraal systeem naar de Kamer gestuurd, waar de oppositie op de valreep een dringend (en dus beperkt) advies van de Raad van State bekwam. Dat advies stelde wel nieuwe vragen maar ook daarop werd in de sprint naar de stemming ook niet ingegaan. Nochtans was de ‘haast’, verbonden aan een Programmawet (zoals die van 14 4 2011) niet meer aan de orde.
Opmerkelijk: vermits de Programmawet (waarin de ‘foute’ Afkoopwet als ‘koekoeksei uitgebroed’ werd) ondertussen goedgekeurd was, kon vanaf minstens 14 april 2011 voor de reparatiewet geen hoogdringendheid meer bepleit worden: de Afkoopwet-reparatie was immers losgekoppeld van de – per definitie dringende - Programmawet. Minstens vanaf dan was er wel tijd voor wijs beraad over zo’n ingrijpende wetswijziging, maar toch werd op gestrekte draf doorgedraafd in een slag om de Gulden Sporen.
Die toch snel doorgedreven “reparatiewet” van 11 7 2011 – die eigenlijk een heel nieuwe wet (en geen reparatiewet) was - liet (via de strafverminderingen voorzien door art. 80 voor verzachtende omstandigheden) toe de Afkoopwet toe te passen voor alles wat strafbaar is tot en met 20 jaar gevangenisstraf. Die enorme uitbreiding moest dan meteen in diezelfde wet wel getemperd worden door de – even nieuwe – voorwaarde dat er geen “aantasting mocht zijn van de fysieke integriteit” van het slachtoffer.
Het is meteen duidelijk dat de Afkoopwet-bis van 11 juli ten vroegste pas vanaf 11 augustus 2011 (10 dagen na publicatie in het BS)kon toegepast worden op de case Chodiev.
Die piste zou een hallucinant risico betekend hebben dat geen enkele jurist begreep, maar velen toch in cynisme voor mogelijk hielden.
(2) DE RODE PISTE : toepassing van de wet van 29 06 1964 op de opschorting en de probatie.
Volgens bepaalde bronnen heeft het Brussels parket voor de raadkamer van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg helemaal géén doorverwijzing van Chodiev e.a. naar de correctionele rechtbank gevorderd, maar wél een ‘opschorting van uitspraak’ – in het stadium van de raadkamer de snelste, discreetste en grootste gunst die een parket aan een verdachte kan voorstellen (maar steeds mét principîële schuldigverklaring - wat in de zaak Chodiev allicht lastig lag ivm zijn activiteiten in Londen).
De raadkamer heeft de ‘gunst’ geweigerd en 3 van de 4 verdachten, waaronder Chodiev toch doorverwezen voor een publiek proces.
Daartegen werd beroep aangetekend door zowel de verdachten als het parket(-generaal).
Indien het parket inderdaad - zoals normaliter aan te nemen - integendeel de verwijzing naar de correctionele rechtbank had gevorderd, was een hoger beroep van het parket niet denkbaar. In hoger beroep is het parket-generaal overigens wettelijk altijd aanwezig bij de behandeling van de zaken in de K.I. Het parket is niet in de positie van een gewone procespartij die een hoger beroep moet ‘volgen’.
Buitengewone zitting van de Kamer van Inbeschuldigingstelling in de zaak Chodiev e.a. met gesloten deuren op 30 6 2011.
Vermits het arrest van de Kamer van Inbeschuldiginstelling op 30 juni 2011 – naar me uit zeer betrouwbare bron bevestigd werd - ‘met gesloten deuren’ uitgesproken werd, is het technisch uitgesloten dat het arrest een ‘opschorting van uitspraak’ zou geweest zijn bij toepassing van de wet op de opschorting, het uitstel en de probatie van 29 06 1964. Volgens art. 6 van die wet worden zo’n beslissingen in openbare zitting uitgesproken – ook als dat gebeurt door de raadkamer of de Kamer van Inbeschuldigingstelling, die in de regel enkel met gesloten deuren zetelen.
In de praktijk wordt die regel van openbare uitspraak vooral lippendienst bewezen: de deur van de zittingszaal wordt op een kier gezet bij een uitspraak die nauwelijks iemand op voorhand kent en gebeurt buiten de gewone kalender van die kamer om, op een zgn. ‘buitengewone zitting’.
Ook in de uitspraak Chodiev en consoorten viel het arrest tijdens een ‘buitengewone zitting’ – al gebeurde die dan met gesloten deuren. De uitspraak door de K.I. over de zaak Chodiev viel immers op 30 juni 2011 - een donderdag, terwijl het reglement van het Brussels hof van beroep voor deze ‘Tiende Kamer’, de Franstalige Kamer van Inbeschuldigingstelling enkel zittingen op dinsdag, woensdag en vrijdag voorziet. Weliswaar is er – steeds – een uitzondering mogelijk “en raison des nécessités du service”. Tegelijk zal allicht opgemerkt worden dat 30 juni meteen de laatste dag van het gerechtelijk jaar betreft. Veel vonnissen die al langer - soms overtijd - in beraad gebleven zijn, worden dan uitgesproken, hetzij versneld uitgesproken, maar hier ging het wel om een sprint.
(3) DE BLAUWE PISTE Toepassing van een andere Afkoopwet ?
Tevens werd me bevestigd dat het arrest wel degelijk het “verval van de strafvordering” vaststelt - wat technisch binnen de bewoordingen valt van (o.a. !) de Afkoopwet.
De vraag over een juridisch correcte toepassing ‘ratio temporis’ van de Afkoopwet bleef dus aan de orde, niet alleen in verband met het akkoord dat het parket-generaal op 17 juni 2011 ondertekende, maar ook in verband met het arrest van de Kamer van Inbeschuldigingstelling van 30 juni.
Immers mag nog wel eens benadrukt worden dat het parket behoort tot de uitvoerende macht, maar enkel de rechters (dus ook de raadsheren van de K.I.) bij de derde macht, de rechterlijke macht – zoals art. 40 van de Grondwet voorziet.
Uiteraard was er voor de Afkoopwetten van 2011 ook al een ‘minnelijke schikking’ mogelijk. Kan de oude procedure toegepast zijn in de zaak Chodiev ?
Die regeling ‘buiten proces’ werd al in 1935 ingevoerd. De volgende grote hervorming dateert van de wet van 28 juni 1984 dat de eerste versie van art. 216bis Wetboek van Strafvordering invoerde.
Die mogelijkheid werd toen echter beperkt tot misdrijven strafbaar met een gevangenisstraf van ten hoogste 5 jaar, terwijl bestraffing op valsheid in geschrifte van 5 tot 10 jaar gevangenisstraf voorziet (art. 196 SW).
Daarenboven hield dat criterium niet de ‘in concreto op te leggen straf’ in, maar wel de wettelijk mogelijke straf. Bijgevolg speelde het mechanisme van de verzachtende omstandigheden niet.
Vanaf 1994 werd ook de strafbemiddeling ingevoerd en werd de minnelijke schikking versoepeld: de dader moest vanaf dan enkel nog zijn burgerlijke aansprakelijkheid erkennen en het niet-betwiste gedeelte van de schadevergoeding betaald hebben.
Er bleef wel een beperking in de tijd: de VSBG mocht niet meer toegepast wanneer een gerechtelijk onderzoek is gevraagd (een onderzoeksrechter is ingeschakeld) of de zaak al bij de rechtbank aanhangig is wat in de zaak Chodiev e.a; het geval was.
Het lijkt er bijgevolg niet op dat die oude wetgeving de ‘escape route’ zou kunnen geweest zijn voor een technische motivering van de goedkeuring van de minnelijke schikking van Chodiev.
Overigens was die oude wetgeving door de ‘foute’ Afkoopwet van 14 april 2011 al niet meer toepasselijk vanaf 16 mei 2011 (10 dagen na de publicatie in het BS van 6 5 2011). De periode tussen 16 mei 2011 en 11 augustus 2011 was wel de aller-moeilijkste om nog überhaupt een minnelijke schikking goed te keuren.
(4) DE GROENE PISTE: het parket begraaft de strijdbijl ?
Natuurlijk kun je je afvragen wat de rechtbank (in dat geval de Kamer van Inbeschuldigingstelling) op 30 juni 2011 nog kan doen als het parket de strijdbijl van de procedure begraaft, al is dat naar aanleiding van een transactie.
Een rechtbank kan zomaar niet op eigen houtje een (straf-)procedure aanpakken of verderzetten want dan zou ze zelf positie innemen tegenover de verdachte of gedaagde partij – want dan haaks zou staan op het vermoeden van onschuld. De bevoegdheid tot strafrechtelijke vervolging behoort dan ook in principe exclusief tot het Openbaar Ministerie.
Maar het parket-generaal kon zomaar niet verzaken aan de eindvordering en het principe van schuldigverklaring dat ingebakken zit in de wet van 1964 (in tegenstelling tot de Afkoopwet). De Kamer van Inbeschuldigingstelling was overigens – in dat vreselijke juridische vocabularium – ‘gevat’ door een hoger beroep over de verwijzing naar de correctionele rechtbank.
Het parket kon – in 2011 – ook niet zomaar ‘afstand doen’ van haar vordering – iets wat nu ondertussen wel versoepeld werd.
(5) DE WITTE PISTE, DE PLATTE BEGINNERSPISTE: verjaring
Om redenen die het parket-generaal van Brussel eigen zijn en ter gelegener tijd een – ook juridisch - debat waard kunnen zijn, kan ‘voortschrijdend inzicht’ er in de prille lente van 2011 toe geleid hebben dat het parket-generaal de duisternis van de verjaring voor zich zag opdoemen.
Dàt is net iets waar geen enkele magistraat mee in de pers wil komen, waarschuwde ik al gisteren, zondag in De Zevende Dag.
Die piste is dus – indien door het dossier geruggensteund – niét ‘illegaal’ en verklaart dan het blakend vertrouwen van justitie, zoals enigmatisch vertolkt in de toelichting van de Brusselse procureur-generaal Delmulle aan minister van Justitie Koen Geens en geciteerd in het antwoord van de minister op de parlementaire vragen van Georges Gilkinet, Eric Massin, Marco Van Hees en Olivier Maingain van 16 11 2016 (DOC Kamer CRIV COM 537 p. 10 env.) : “deze verruimde minnelijke schikking zou OOK nog steeds na de inwerkingtreding van de reparatiewet van 11 juli 2011 kunnen worden afgesloten”.
DE PRIJSUITDELING OP DE EINDMEET VAN DE GLADDE AFKOOPPISTE
Het heeft er dus alle schijn van dat het Brussels parket-generaal een transactie heeft afgesloten, niét om die te laten bevestigen as such, maar om onmiddellijk daarna het ‘verval van de strafvordering’ te laten vaststellen, weliswaar niet in functie van de net voorheen afgesloten minnelijke schikking as such, maar door verjaring – wat dan kon met overtuigende advocaten en met gesloten deuren.
Dat is niet bepaald iets om fier over te zijn: het parket heeft in die hypothese centen ontvangen net door - of om - de witte vlag te hijsen. Dat verklaart dan wellicht ook – mee - de discretie.
Toch voorspel ik u dat procureur-generaal Delmulle er – ook in dat geval - in zal slagen om die transactie onder zijn voorganger te laten doorgaan als een pleidooi voor de Afkoopwet: iets in de trant van ‘het huis was afgebrand, maar we hebben de duurste meubelen toch gered’.
De vraag zal uiteindelijk zijn of dit niet de tol van defaitisme is. Hoe straffer magistraten pleiten voor een straffe politiek, hoe meer banghazen ik zie voor de lichtbak van procedurepleiters. Dat kwam ook naar voor in het zorgvuldig geheim gehouden evaluatierapport van de Afkoopwet dat ik voor Knack publiceerde op 3 juni 2015 maar nu meer gehoor krijgt.
Vermits in justitie nooit iemand verantwoordelijk is, vermits geen enkele trage procureur of rechter wordt afgerekend op wat hij deed of naliet, zal het altijd de schuld van de minister van justitie blijven “bij gebrek aan middelen”: leve de blanco-cheque aan de magistratuur, dan kleurt de hemel weer blauw.
Dan komen we tot de keuze: ofwel de aanklacht van cassatievoorzitter Jean de Codt over een ‘Etat voyou’ die niet investeert in justitie – wat deels exact is – ofwel een oproep van verontwaardigde burgers tot meer verantwoordelijkheid van onze magistraten zelf.
Daarover leest u woensdag alvast meer in Knack en Le Soir in afwachting van de voorstelling van mijn boek in Antwerpen op 30 november, en onder het oog van 4 professoren, aan de KU Leuven op 13 december.
‘Justice must be done and seen to be done’: het tweede kan zelden zonder het eerste.
Uiteraard zal geen enkele jurist zal een definitieve opinie geven vooraleer het – zorgvuldig geheim gehouden – arrest gelezen te hebben. Ook uw #justitiewatcher niet.
Ook naderhand zullen de juristen het wellicht oneens blijven: vind eens twee juristen die het over alles eens zijn.
De fundamentele vraag riskeert echter – in het thema van mijn boek - evengoed politici als parketmagistraten en rechters te blijven achtervolgen. Zoals Earl Warren, de legendarische voorzitter van de US Supreme Court telkens pleiters onderbrak met zijn vraag: ‘But is it fair ?’
Is dat billijk, is dat ethisch, is het maatschappelijk aanvaardbaar, is het rechtvaardig ? In de VRT-peiling ‘Foto van Vlaanderen’ (februari 2014, voor de laatste federale verkiezingen) wilden alvast 80% van de bevraagden dat de mogelijkheden om vervolging af te kopen, voor fraudeurs beperkt zouden worden.
Met #Kazakhgate kregen ze alvast een kaakslag in het gezicht.
Kazakhgate de 5de piste
21 november 2016
Dàt is net iets waar geen enkele magistraat mee in de pers wil komen, waarschuwde ik al gisteren, zondag in De Zevende Dag.
Lees ook:
2016 11 21 ‘Als we de Afkoopwet niet fundamenteel hervormen, zullen er nog Kazakhgates komen’ (Opinie De Morgen)
2016 11 21 ‘Kazakhgate: Agusta bs’ (interview De Morgen)
2016 11 20 ‘Politieke manipulatie bij ‘Kazachgate’ ? (interview De Zevende Dag)
2016 11 14 ‘Kazkhgate leest als een thriller’ quote in De Morgen
Al mijn bijdragen & interviews over de Afkoopwet: link hier