MAARTENS FOTOGRAFIE
MAARTENS FOTOGRAFIE
2015/16
Meer dan een eeuw geleden, op 3 augustus 1916, viel in Brugge een boom omver. Met die boom kantelde finaal een mijlpaal in de toen nog Franstalige Belgische rechtspraak: hier volgt het verhaal van een andere Gouden Boom-stoet die steeds vaker optreedt, in Brugge en elders.
Brugge: het Flandria-arrest, de - letterlijke - wortels van de Anca-rechtspraak.
Gesticht in 1897 door Henri Beernaert, een tuinbouwer die zijn eerste bedrijf gestart had aan het ‘Stil Ende’ werd de NV Flandria rond de eeuwwisseling het grootste tuinbouwbedrijf ter wereld, gespecialiseerd in de teelt van laurieren, palmen en orchideeën. De ‘Brugse laurier’ (de ‘Laurus Nobilis’) , geteeld in ons milde microklimaat dank zij de warme golfstroom was al vanaf de 17de eeuw vermaard. Over heel de wereld werden ze door de niet minder dan 345 Brugse bedrijven geëxporteerd naar kastelen en parken, tot in Rusland en het Vaticaan. Niet minder dan 200 franken kostte een grote laurier anno 1871 bij de ‘horticulteurs’ Beernaert, Sander, Larnoe, De Reyghere, Verriest, Coene, Vincke-Dujardin, Walraet, Leys, Van Hollebeke en zoveel anderen (bron: zie link ‘Mooie tuinen’ hier & ‘Plantenkwekerijen’ hier) . Bij de Katelijnepoort, dicht bij de spoorweg in functie van het vervoer, werden hectares serres gebouwd. De huidige Flandria-yachthaven dankt daar nog steeds zijn naam aan.
De kostprijs van die selecte planten verklaart het proces over de schade die het omvallen van een oude boom langsheen de Baron Ruzettelaan uitlokte: 400 Belgische franken.
Het zegt iets over de wel héél prompte justitie van toen: voor dat schadegeval van 3 augustus 1916 werd al op 13 september 1916 een dagvaarding betekend voor de zitting van zaterdag 16 september om halftwaalf. Vrederechter de Busschère van het eerste kanton Brugge veegde de eis al bij vonnis van 19 september 1916 meteen van tafel “attendu qu’il est de doctrine et de jurisprudence constante que ‘l’article 1384 du Code Civil ne règle que les intérêts privés, et ne peut donc jamais être invoqué contre les pouvoirs publics, agissant dans un intérêt public” (het handgeschreven vonnis van de vrederechter leest u hier ).
Bij tussenvonnis van 25 juli 1917 van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, viel dat conservatieve principe zoals de boom waar het over ging. Op het einde van zeven handgeschreven bladzijden (zie hiernaast, uit mijn opzoekingen in het Rijksarchief Brugge) werd de NV Flandria toegelaten tot het bewijs door getuigen dat voorheen al bomen uit diezelfde rij omgevallen waren, dat zij vruchteloos bij de stad Brugge haar beklag had gemaakt over “un danger permanent pour l’exploitation horticole” en dat
“par un coup de vent normal dans notre région, deux arbres se sont abattus de nouveau, que l’un d’eux est tombé dans une série de lauriers (...) et y a causé des dégâts s’élevant à quatre cents francs” ‘ (het handgeschreven vonnis in hoger beroep leest u hier ).
Juridisch was het hek van de dam: vanaf nu riskeerde de overheid aansprakelijk te worden gesteld, zelfs in haar functie van drager van de openbare macht
Van Brugge naar Brussel.
Op 5 november 1920 (Pas 1920, I, 193) verwierp het Hof van Cassatie het verzoek tot verbreking van de stad Brugge hiertegen. Het arrest wordt voorafgegaan door het advies van eerste advocaat-generaal Paul Leclerq. De tekst daarvan wordt ingeleid met “le premier avocat général a dit en substance”, maar dat is een eufemisme: het wordt een werkstuk van niet minder dan 45 pagina’s (de volledige tekst van het advies en het cassatiearrest leest u hier ). Zo werd voor het eerst de bevoegdheid van rechtbanken erkend om de overheid te veroordelen tot schadevergoeding. Net zoals een gewone burger moet de overheid sindsdien dus opdraaien voor de gevolgen van haar foutieve handelingen of nalatigheid.
In Brugge zouden we daar ter herinnering aan dat mijlpaalarrest een boom moeten planten. Laat ik – in afwachting daarvan – hier even een boompje over opzetten - met frisse bladeren voor bewindvoering.
Van bomen naar magistraten.
Het duurde tot het Anca-I-arrest van 19 december 1991 vooraleer die logica doorgetrokken werd tot de aansprakelijkheid van de Belgische Staat voor fouten, begaan door magistraten in de uitoefening van hun functie. De wortels van het Anca-arrest liggen in Brussel en zijn iets minder exclusief dan de selecte Brugse planten. Anca staat voor ‘Anderlecht - Café’ die failliet verklaard werd en waarvan het handelsfonds verkocht werd door de curator zonder dat voor de rechtbank van koophandel een tegensprekelijk debat (volgens de normen van art. 6 EVRM) had kunnen plaatsvinden. Pas in cassatie werd de mogelijkheid van schadevergoeding hiervoor erkend, weliswaar onder vrij strikte voorwaarden.
Laat ons de teletijdmachine fast forward gaan en inzoomen op de overheidsaansprakelijkheid voor magistraten in de materie van bewindvoering.
Rechtspraak daarover die al bestaat in vergelijkbare cases.
In het slot mijn handboek ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’ (INNI Publishers 2014, 411, p. 319-320- link hier) maak ik de vergelijking met een veroordeling anno 2004 van de Belgische Staat voor een ambtsfout van een parketmagistraat inzake collocatie.
Tevens verwijs ik er naar een Nederlands vonnis van 2007 waarbij de Nederlandse Staat verantwoordelijk wordt gehouden voor het gebrekkig toezicht van een kantonrechter op een professionele bewindvoerder. Die laatste had een vol jaar lang geen verslag neergelegd en ondertussen verduistering gepleegd op het door hem beheerde vermogen.
De Nederlandse rechtbank oordeelde: “De kantonrechter is alleen in staat zijn toezichthoudende taak naar behoren uit te oefenen, indien de bewindvoerder binnen een beperkt aantal maanden na afloop van het jaar waarover rekening en verantwoording moet worden afgelegd, verslag doet. Bij nalatigheid van de bewindvoerder ligt het op de weg van de kantonrechter om de bewindvoerder daarop aan te spreken en deze zo nodig te ontslaan. Voor een geval als het onderhavige, waarin het ging om een professionele bewindvoerder, is de rechtbank van oordeel dat de kantonrechter zijn taak ernstig heeft verwaarloosd indien de bewindvoerder die, na te zijn gemaand, met het afleggen van rekening en verantwoording in gebreke is gebleven, nog in functie is op het moment dat na afloop van het verslagjaar opnieuw een vol jaar is verstreken. Het nadien in zijn functie handhaven van de bewindvoerder is in beginsel onrechtmatig jegens de onderbewindgestelde”.
De nieuwe wet van 17 03 2013 voerde méér verplichtingen voor magistraten in, en die hebben gevolgen.
In mijn handboek wijs ik op de nieuwe verplichtingen die de wet van 17 maart 2013 aan vrederechters oplegt met betrekking tot het inhoudelijk nazicht, voorafgaandelijk aan de ‘goedkeuring’ van de verslagen of voorbehoud (art. 499/14 §2 lid 5 BW) evenals de verplichting tot ‘behoorlijk nazicht’ van de kostenstaat van de professioneel bewindvoerder (art. 497/5, lid 3 BW). Dat alles is nu ook gekoppeld aan een specifieke bevoegdheid tot sanctioneren van de bewindvoerder door de vrederechter (art 497/5, lid 2 BW).
“De beoordeling van het verslag is inhoudelijk een rechterlijke appreciatie, maar de chronologie is een resultaatsverplichting” schreef ik daarover (handboek ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’ p. 320).
Nu even van Gent naar Brussel: verrassend milde rechtspraak binnen het kader van collectieve schuldenregeling.
In de deels vergelijkbare materie van de collectieve schuldenregeling lijkt de rechtspraak in een ouder, maar pas gepubliceerd vonnis een andere richting uit te gaan.
De rechtbank van eerste aanleg te Brussel wees de vordering tegen de Belgische Staat af in verband met de toezichtplicht van een Gentse beslagrechter (24ste kamer, 24 10 2013, RW 2015/16, 1313).
In dat dossier stond volgens de rechtbank vast dat vanaf februari 2006 geen bericht of jaarverslag meer werd neergelegd, en de beslagrechter in maart 2008 door verontruste schuldeisers werd aangeschreven. Pas daarna heeft de beslagrechter de schuldbemiddelaar vervangen. Naderhand werd de betrokken advocaat veroordeeld door de correctionele rechtbank te Gent, onder meer voor misbruik van vertrouwen. Recuperatie van de verduisterde sommen bleek jegens hem niet mogelijk wegens kennelijk onvermogen.
De Brusselse rechtbank is hier voor de toezichthoudende beslagrechter opmerkelijk mild in vergelijking met de voormelde Nederlandse rechtspraak: “het gebeurlijk niet opmerken van de afwezigheid van een of meer jaarverslagen die door de wet zijn voorgeschreven, kan niet als een fout worden aangemerkt, omdat van een normaal en omzichtig beslagrechter niet kan worden verwacht dat hij alle lopende dossiers dagelijks opvolgt. Uit de enkele afwezigheid of laattijdigheid van deze verslagen, die door eiseres overigens zelf hadden kunnen worden vastgesteld en medegedeeld aan de beslagrechter, diende de beslagrechter evenmin af te leiden dat de schuldbemiddelaar zich schuldig maakte aan enig verzuim of onregelmatigheid in de uitvoering van zijn opdracht, laat staat dat het duidelijk moest zijn dat de schuldbemiddelaar bezig was met het plegen van misdrijven”.
Volgens de rechtbank verplicht de wet de beslagrechter niet om onmiddellijk op te treden bij vertraging van de verslagen. Bij gebreke van informatie van de schuldeisers “mocht hij redelijkerwijze aannemen dat er geen problemen waren”, luidt het. De rechtbank gaat nog verder door toe te geven dat de beslagrechter de schuldbemiddelaar uiteraard kunnen aansporen tot de neerlegging van een verslag, maar dat ook dàt de onregelmatigheden niet met zekerheid zou hebben laten ontdekken, nu de schuldbemiddelaar “er niet voor terugschrok om valsheid in geschrifte te plegen om (...) zijn misdrijven te verbergen (...)”.
Tot overmaat van ramp wordt het de benadeelde schuldenaar verweten “de zaken op hun beloop gelaten te hebben”: immers had die in het strafonderzoek verklaard dat de schuldbemiddelaar “van in het begin” geen inzage gaf van de stand van zaken en zelf vaststelde dat schuldeisers door de schuldbemiddelaar niet betaald werden.
Zou dergelijke redenering ook kunnen opgaan bij een bewindvoering ? Ik betwijfel het ten zeerste – onafgezien mijn bedenkingen bij dit vonnis zelf.
Wanneer geen verslag voorhanden is, kan zomaar niet verondersteld worden “dat er geen problemen zijn”. Integendeel doet die onregelmatigheid noodzakelijkerwijze een alarmsignaal afgaan.
Maar de vergelijking met de opdracht van de rechter inzake collectieve schuldenregeling (ondertussen niet meer de beslagrechter maar de arbeidsrechtbank) gaat nauwelijks op.
Het beschermend karakter van de bewindvoering is vooreerst veel sterker: immers gaat het om minstens gedeeltelijk wilsonbekwame mensen, die in het kader van de nieuwe wet niet alleen in verband met hun goederen, maar ook voor hun persoon bijgestaan, of (in de praktijk meestal) vertegenwoordigd moeten worden.
Enig toezicht op de bewindvoerder kan hoogstens verondersteld worden in hoofde van de eventueel aangestelde vertrouwenspersoon, die ook de functie van ‘klokkenluider’ heeft.
De opdracht van de bewindvoerder betreft alvast in verband met de verslaggeving een resultaatverbintenis.
De opdracht van de vrederechter tot controle van het bestaan van een verslag volgens de formele vereisten van de wet is dat eveneens.
Er bestaat sinds de nieuwe wet wel degelijk voor de vrederechter een verplichting om op te treden, gezien diens verplichting om het verslag na te zien en goed te keuren, dan wel de bewindvoerder te bevragen, opmerkingen te maken en zo nodig voorbehoud aan te tekenen. De vrederechter kan zelfs een deskundige aanstellen en de kosten daarvan ten laste van de nalatige bewindvoerder leggen.
Al die verplichtingen en mogelijkheden zijn niet voorhanden binnen het kader van de collectieve schuldenregeling, die overigens niets omtrent de persoon van de betreffende schuldenaar kan organiseren.
Het verslag van een schuldbemiddelaar betreft enkel “de stand van de procedure en haar verloop”, met een staat van kosten en ereloon” (art 1675/17 §3 Ger.W.) – wat een wereld van verschil betekent met de veel preciezere verplichtingen van een verslag binnen het kader van bewindvoering over de goederen, laat staan over de persoon (zie art. 499/14 en de uitvoeringsbesluiten van 31 08 2014).
In het kader van collectieve schuldenregeling wordt de vervanging van de schuldbemiddelaar wettelijk pas voorzien “zo dit volstrekt noodzakelijk blijkt” (art. 1675/17 §4 Ger.W.). Vastgestelde verzuimen dienen gesignaleerd te worden aan de procureur des Konings, die oordeelt welke tuchtrechtelijke gevolgen hieraan gekoppeld moeten worden.
De bevoegdheid van de vrederechter tot vervanging van een bewindvoerder kent die bijzondere beperking niet: de vrederechter beschikt over een brede marge van appreciatie, die ook opportuniteitsoverwegingen kan includeren (zie daarover o.a. Rb Brugge, 2 april 2010, TGR-TWVR 2010, 316, uitvoerig besproken in ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht, p. 301-302). Daarenboven is de vrederechter zelf bevoegd voor de beslissing om in de vervanging van de bewindvoerder te voorzien. Hij kan ook ambtshalve tot de vervanging overgaan op veel ruimere gronden dan dit voor de schuldbemiddelaar voorzien is.
Naast dat alles moet ook concreet rekening gehouden worden met de technische mogelijkheden die binnen de griffie voorhanden zijn om de controle uit te voeren. De informatica waarover alle vredegerechten beschikken laat toe op of omstreeks de verjaardag van de aanstelling een interne opdracht tot verificatie te genereren. Indien geen verslag tijdig in het systeem ingegeven wordt, zal het systeem automatisch herinneringsbrieven aanmaken. Zo was het toch op mijn vredegerecht destijds georganiseerd.
De rechtsleer vandaag over de Anca-rechtspraak in bewindvoering.
Prof. Tim Wuyts nuanceert de kritiek als zou de werklast die een grondige controle inzake bewindvoering moeilijk haalbaar zou zijn. Hij wijst er op dat het toezicht op gerechtelijke mandaten in het algemeen behoort tot de bevoegde rechter (zodat het bewind daar geen uitzondering op kan worden). Volgens prof. Wuyts maakt de controle van de jaarverslagen weliswaar “niet rechtstreeks het voorwerp uit van de rechtsprekende functie”.
Daaruit besluit prof. Wuyts terecht dat de aansprakelijkheid van de Belgische Staat slechts in het gedrang kan komen “indien de de betrokken magistraat het verslag helemaal niet controleert (schending van een nationaalrechtelijke norm) of een normaal zorgvuldig en omzichtig magistraat, die in dezelfde omstandigheden verkeert, de gebreken die het (verslag) vertoont, zou opmerken” (Tim Wuyts, ‘Een jaar toepassing van het eengemaakte beschermingsstatuut. Een tussentijdse evaluatie en aanbevelingen tot bijsturing waar nodig.’, Rechtskroniek voor de Vrede- en Politierechters 2015, Die Keure, Brugge, 222, 17 nr 31).
Opinie van ondergetekende ervaringsdeskundige...
Dat nazicht kan nu alvast materialiter veel makkelijker gebeuren ingevolge de bij KB opgelegde modelverslagen, waardoor aan zowel aan eenvormigheid als aan transparantie gewonnen werd. Vrederechters zullen bijgevolg niet meer voor ‘hun’ lokaal modelverslag moeten pleiten bij ‘hun’ bewindvoerders om een vloeiende controle te kunnen organiseren. Dat betekent meteen ook dat de mogelijkheid voor aanwijzing van hun (on-)verantwoordelijkheid eveneens verruimd lijkt.
Zo stel ik me voor dat één van die evidente gebreken er in zou kunnen bestaan dat geen rekeningsaldi zouden opgegeven zijn, of aan het verslag geen rekeninguittreksel zou zijn toegevoegd. Dat laatste hanteerde ik vroeger als ‘good practice’ maar nu betreft het een evidente resultaatsverplichting, zowel voor de bewindvoerder op het vlak van informatie, als voor de vrederechter op het vlak van verificatie. Op dit punt tekortkomingen tolereren is om problemen vragen.
De vrederechter is natuurlijk geen onderzoeksrechter en kan inderdaad in de luren gelegd worden door een bewindvoerder die valsheid in geschriften pleegt (zoals de Brusselse rechtbank in het hierboven geciteerde vonnis per hypothese aangenomen werd). De misdaad heeft inderdaad altijd een stapje voor, en ook in de Brugse wereld van gerechtelijke mandatarissen was er ooit zelfs eentje – een plaatsvervangend vrederechter dan nog - die eigenhandig valse vonnissen maakte.
Bepaalde bewindvoerders hebben het overigens hun carrière lang in bepaalde vredegerechten klaargespeeld om op basis van “vertrouwen” nooit verslagen te moeten neerleggen.
We mogen aannemen dat deze wanpraktijken tot het verleden behoren, maar transparantie bij het aanstellingsbeleid is er nog steeds niet, en het is net favoritisme dat destijds die funeste tolerantie inspireerde.
Het leerrijke vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge van 16 10 2012 dat blijkbaar enkel in mijn handboek (‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’, p. 319) gepubliceerd raakte, illustreert die problematiek zeer goed.
Dat mag ten andere samengelezen worden met mijn waarschuwing (‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’, p 181) omtrent de bevoegdheid van de vrederechter om volgens het oude art. 488bis e) §2 BW bepaalde bewindvoeringen niet te laten publiceren in het Belgisch Staatsblad – wat in bepaalde kantons eerder de regel in plaats van de uitzondering bleek.
Terecht komt die afwijkingsmogelijkheid niet meer voor in het equivalent art. 1249 Ger.W. dat nu meteen ook de aansprakelijkheid van de “ambtenaren” in dat verband vastlegt “indien bewezen wordt dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van collusie” – horresco referens.
En nu over fouten van vrederechters buiten fouten van bewindvoerders om ?
De mogelijkheid van een Anca-procedure wordt niet beperkt tot de casus van schadevergoeding voor fondsen die de bewindvoerder verduisterd zou hebben en door de bevoegde vrederechter niet tijdig zouden zijn opgemerkt.
Ook de houding van de vrederechter zelf, kan rechtstreeks aanleiding geven tot een schadeclaim tegen de Belgische Staat wegens eigen, professionele ‘malpractice’ buiten enig toedoen van een bewindvoerder om.
Manifeste onwil om de nieuwe wet met de voorziene procedureformaliteiten toe te passen, kadert m.i. in de hierboven voorwaarden voor een Anca-claim.
Voor dergelijke eis werd al voorbehoud gemaakt bij bv. het voeren van een procedure in derden-verzet tegen een ambtshalve kanteling van een bestaande ‘voorlopige’ bewindvoering in de nieuwe wet zonder dat de beschermde persoon daarbij opgeroepen werd.
Het verweer tegen een dergelijk manifest onwettelijke procedure noodzaakt immers kosten van gerechtsdeurwaarder, terwijl de wetgeving inzake bewindvoering al sinds 1991 zelfs vrijgesteld werd van enig rolrecht. Dat leidt ook tot de inzet van een advocaat, die wel een juridische meerwaarde met zich meebrengt, maar in een vrij eenvoudig familiaal contentieux niet altijd hoeft.
Het voeren van een aparte, posterieure procedure tegen de Belgische Staat in restitutie van die nodeloze kosten en schadevergoeding zal wellicht een drempel zijn die weinigen durven te overschrijden – tenzij als testcase en als een signaal opdat de rechtspraak hier terug op de juiste sporen zou geraken.
In dié optiek zijn er dan nog minstens drie andere denkpistes ik bij een volgende Law Blog voorleg.
Ondertussen, zoals steeds, dank bij voorbaat voor uw feedback: I rest my case (for today ;-)
P.S. Leestip: professor Aloïs Van Oevelen, ondertussen op emeritaat, doctoreerde met een proefschrift, dat anno 1987 (dus voor het Anca-arrest) uitgegeven werd door Maklu ‘De overheidsaansprakelijkheid voor het optreden van de rechterlijke macht’ (2 delen, 940 blz.). Het Flandria-arrest vindt u er p. 145 e.v., nr 124-125.
de brugse wortels van anca
9 mei 2016
In Brugge zouden we hier op 3 augustus 1916 of op 25 juli 2017 ter herinnering aan dat mijlpaalarrest een boom moeten planten. Laat ik – in afwachting daarvan – hier even een boompje over opzetten - met frisse bladeren voor bewindvoering.
(foto: Stadsarchief, Brugse beeldbank) Voor de vonnissen mijn dank aan het Rijksarchief te Brugge