Questioning Justice
Questioning Justice
2016-17
Op deze blogpagina vindt u het tweede deel van het derde hoofdstuk van m’n openingscollege politicologie in de faculteit rechten op 15 2 2017 op uitnodiging van professor Carl Devos en enkele van de slides.
De vorige aflevering sloot ik af met de vaststelling dat voor Jan-met-de-pet, de Voetbalwet - net als de GAS-wet - een échte klassenjustitie blijft, waartegen nauwelijks verhaal bestaat: een dure en ondoorzichtige procedure die Kafka alle eer aandoet.
Dat zien we hierna in de kersverse Gentse case van de man die ik voor de gelegenheid anonimiseer als Franz K.
Snel eerst even de feiten van ‘Der Prozess’.
Voor werken aan een woning plaatst een aannemer steigers zonder de nodige signalisatie en ook zonder daarvoor een vergunning aan te vragen. Op 26 8 2015 wordt daarvoor “tijdens een voetpatrouille in burger”) PV opgesteld dat aanleiding geeft tot een bericht aan de eigenaar van de woning – die we hierna als Franz K. zullen anonimiseren - voor een GAS-boete van €360.
Die verschiet zich een hoedje en doet op 3 september 2015 ook onmiddellijk zelf het nodige voor de aanvraag van de vergunning voor zijn aannemer. Die vergunning wordt toegekend op 24 september 2015 en de GAS-boete wordt betaald.
In mijn Jommekesduits: Gross Malheur echter !
Immers doet dezelfde agent (opnieuw in burger) ondertussen op 12 september 2016 dezelfde vaststelling wat op 8 oktober 2015 aanleiding geeft tot een nieuwe aankondiging van een GAS-boete van – blijkbaar degressief - €240.
Franz K. betwist die tweede GAS-boete omdat het hem op 12 september materiëel niet mogelijk was de op 3 september aangevraagde en op 24 september bekomen vergunning voor te leggen.
De tweede boete wordt door de GAS-sanctionerend ambtenaar verstuurd op 19 januari 2016 waarna Franz K. op 13 februari 2016 beroep aantekent bij de politierechtbank.
Die registreert dat beroep op 16 februari – dus nog altijd tijdig – maar stuurt op 19 februari 2016 aan Franz K. nog een ‘invulformulier’ toe – of toch iets wat de recht-zoekende in kwestie zo begrijpt. Ook dat formulier vult Franz K. in. Het wordt door de griffie ontvangen op 4 maart 2016, dus buiten de beroepstermijn van een maand.
In een syntheseconclusie van 6 bladzijden roept de Stad Gent de laattijdigheid van het beroep in omdat de brief van 13 februari “niet voldoet aan art. 1034ter Ger.W.: (...) een gewoon schrijven gericht aan de griffie is geen verzoekschrift tot het instellen van hoger beroep. Indien dit zou worden toegestaan kan vanaf nu elke brief, ongeacht de inhoud, de vorm en het al dan niet aangetekend versturen ervan, moeten worden aanzien als een verzoekschrift waaraan rechtsgevolgen worden gekoppeld. Dit brengt de rechtszekerheid in het gedrang”.
Welk ‘verzoekschrift’ ? Wat zegt de wet, de rechtsleer, de rechtspraak ?
(1) Het Grondwettelijk Hof oordeelde op 23 april 2015 dat de GAS-regeling “een snelle en soepele afhandeling van de geschillen over de opgelegde sancties mogelijk wilde maken, zonder evenwel afbreuk te doen aan de rechten van de verdediging”. (GH nr 45/2015 van 23 04 2015 p. 14 sub B.6.1)
Geruststellend luidde het dat “met een eenvoudig verzoekschrift beroep kan ingesteld worden bij de politierechtbank of de jeugdrechtbank. (...) Het blijkt niet dat de toegang tot de rechter op onevenredige wijze wordt belemmerd” (GH nr 44/2015 van 23 04 2015 sub B.43.4).
(2)Art. 31 §1 lid 1 van de GAS-wet voorziet de mogelijkheid van “een beroep bij geschreven verzoekschrift bij de politierechtbank , volgens de burgerlijke procedure”.
De wet kent echter veel soorten verzoeken. In de wet bewindvoering spreekt art. 501 BW van een “schriftelijk of mondeling verzoek” voor de aanstelling van een vertrouwenspersoon. Een “zelfs mondeling verzoek” is ook voorzien in de minnelijke schikking (art. 732 Ger.W. ). Art. 63 en 235bis Wetboek van strafvordering vermeldt een “eenvoudig verzoek” voor slachtoffers, die door de onderzoeksrechter willen gehoord worden”.
Dat zegt nog niet veel over de vorm waarin zo’n vraag gesteld wordt, en nog minder over de procedure waartoe ze aanleiding geeft. Ik houd het hier bij drie.
In een tegensprekelijke procedure biedt het gerechtelijk wetboek als alternatief voor de dagvaarding een ‘verzoekschrift op tegenspraak’’ (vormvoorwaarden van art. 1034 ter Ger.W) dat aanleiding geeft tot een vonnis. In een eenzijdige procedure leidt een ‘eenzijdig verzoekschrift’ (art. 1026 Ger.W) tot een beschikking.
Daarnaast hebben we de verzoekschriften tot hoger beroep. Tegen een beschikking volstaat het opnieuw de voorwaarden van art. 1026 Ger.W. voor het eenzijdig verzoekschrift na te leven. Tegen een vonnis (op tegenspraak) is dat niet het geval: voor een verzoekschrift tot hoger beroep daartegen preciseert art. 1057 Ger. W. acht verschillende vermeldingen op straffe van nietigheid daar waar er in het oorspronkelijke verzoekschrift op tegenspraak (voor de behandeling ervan in eerste aanleg) maar zes voorwaarden voorzien zijn.
Welk type van die drie verzoekschriften moeten we toepassen wanneer we ‘beroep’ willen aantekenen tegen een GAS-boete ?
Dat was de vraag waarvoor ik – toen nog vrederechter – zelf gesteld werd toen ik eerst op 11 oktober 2007 een roos formuliertje kreeg, en vervolgens begin 2008 een GAS-boete van €100 voor een parkeerovertreding die mijn jongste zoon met mijn auto in Oostende begaan zou hebben.
Dat hele verhaal vindt u in mijn brief aan m’n jongste zoon Tim (in m’n boek ‘De kracht van rechtvaardigheid’ p. 179 - 192), de primeur van de eerste vernietigde GAS-boete, gepubliceerd in het Rechtskundig Weekblad van 24 oktober 2009.
Het meest interessante aan dat vonnis is misschien dat de GAS-boete bij verstek van Tim vernietigd werd. Zijn papa had de zitting op zijn kalender ingeschreven, maar op 26 juni ipv 26 mei. De uitspraak werd gemotiveerd op basis van de miskenning van de rechten van de verdediging, en met name het geweigerde hoorrecht – zoals wij het in ons verzoekschrift hadden aangebracht.
Maar wélk verzoekschrift ? Dààr wil ik het over hebben. U kan zich indenken dat ik als magistraat geen mal figuur wou slaan. Ik deed dus wat de meester burgers doen als ze het niet weten: ze vragen het eens op de griffie: “hebben jullie daar geen formuliertje voor ?”
Pech. Nee, want het was het eerste hoger beroep tegen een GAS-boete op de griffie. Geen modelformulier dus.
Dan hebben we er maar eentje bekokstoofd, en dat staat nog altijd model op de website Dossiers/FAQ - GAS. Het was ook jarenlang het enige modelformulier dat on line te vinden was.
Maar wat zijn de criteria volgens de rechtsleer ?
Een geruststelling vond je in het losbladig werk uitgegeven door de VVSG samen met Politeia: in de editie 2013 daarvan werd – zoals in het arrest van het Grondwettelijk Hof - een “eenvoudig verzoekschrift” vermeld (Gemeentelijke Administratieve Sancties, p. 107, editie 12/2013).
In de editie van december 2014 van datzelfde werk van de VVSG & Politeia, is er voortschrijdend inzicht – of voortschrijdende onrust.
Daar luidt het twijfelend: “het is volgens de rechtsleer niet duidelijk of het een tegensprekelijk verzoekschrift (art. 1043bis Ger.W.) OF een verzoekschrift voor hoger beroep (art. 1056 Ger.W.) betreft” (p. 116 voetnoot 5 waarin de actueelste verwijzing: L. Veny, B. Warnez & P. Goes, ‘De nieuwe lokale bestuurlijke politie: meer recht(vaardigheid) ?’, CDPK 2013, 434-464
Een derde – en naar mijn mening correcte – aanwijzing vinden we in het dossier Rechtskroniek voor de Vrede- en politierechters waar advocaat Tom De Sutter stelt dat het verzoekschrift moet beantwoorden aan art. 1034 bis Ger.W., dus het ‘verzoekschrift op tegenspraak’ (Die Keure, Dossier nr 20, p. 168 nr 72 met rechtspraak politierechtbank Brugge in noot 262).
De proof in in the pudding: het Gentse vonnis van 24 01 2017.
In het kersverse Gentse vonnis van 24 01 2017 ”is de rechtbank van oordeel dat de in art. 31 §1 eerste lid, GAS-wet bedoelde verzoekschrift moet voldoen aan de vereisten van art. 1057 Ger.W.” – dus de 8 strenge voorwaarden van het ‘verzoekschrift tot hoger beroep’.
Het is in ieder geval een primeur in de rechtspraak – meer dan drie jaar na de GAS-wet - dat om beroep aan te tekenen tegen een GAS-boete, de voorwaarden van een (eenvoudig) ‘verzoekschrift op tegenspraak’ niet zouden volstaan.
In de praktijk gaan de meeste politierechters heel soepel om met vormvoorwaarden voor GAS-beroepen van burgers. Zeer onlangs vertelde een politierechter me dat het summum van eenvoud in een brief aan de griffie luidde: “Geachte, ik moest daar wel stoppen want ik moest dringend pipi doen. Getekend Mariette.”
Die afzender was onbekend en de boete waartegen bezwaar werd aangetekend ook. Mariette heeft haar boete ondertussen wellicht betaald, want hier kon met de beste wil ter wereld niets mee aangevangen worden.
Kritische kijk op het Gentse buitenbeentje: de politierechter legt daardoor aan de recht-zoekende bijkomende vormvoorwaarden op die de wet nergens voorziet maar andere, essentiële schendt.
(1)Vooreerst is het vonnis is op dit punt voor het overige niet eens gemotiveerd: het vermeldt die ‘keuze’ van de rechter als een soort uitgangspunt voor de regels van een procedure, zonder enige redenering die tot dat besluit leidt. Het enige argument van de rechter is immers een algemene verwijzing naar “”de regels van de burgerlijke procedure” en “de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek” – wat weeral een pleonasme is en niets leert over de reden waarom zou moeten voldaan worden aan de strengere voorwaarden van art. 1057 Ger.W. in plaats van de standaardvoorwaarden van art. 1034bis Ger.W.
(2) De rare consequentie van het vonnis is dat de Gentse politierechter Pieter De Meyer de beslissing van de GAS-ambtenaar verheft tot een vonnis. En zichzelf tot rechtbank in hoger beroep.
De GAS-procedure voor de politierechter is wel een ‘beroep’ (dat is de tekst van art. 31 van de GAS-wet), het is echter pas een aller-eerste beroep op de rechter en in die zin geen ‘hoger beroep’: het is een gerechtelijke procedure in eerste en laatste aanleg.
(3) Tot overmaat van ramp – en zelfs in de hypothese dat aan die extra-voorwaarden van art. 1057 Ger.W. zou moeten voldaan worden (quod non) negeert de rechter twee essentiële regels van procesrecht:
-enerzijds is er kennelijk niet voldaan aan de voorwaarde van belangenschade (art. 861 Ger.W.) wat een elementair element betreft dat door de Stad Gent overigens niet eens in concreto voorgehouden wordt;
-anderzijds vergeet de rechter de wijziging die Potpourri 1 (in werking getreden op 1 11 2015) aanbracht door de (volledige) weglating van art. 862 Ger.W. Het ontbreken van de ‘aanwijzing van de rechter die van de zaak kennis moet nemen’ is niet relevant (en werd overigens toch opgelost door aanwijzing van de betreffende griffie).
(4) In ieder geval blijkt dat de in het vonnis weerhouden nietigheid van dat ‘eerste verzoek’ door de Stad Gent niet eens ingeroepen werd in eerste besluiten van 6 05 2016. Dat is pas het geval bij tweede en syntheseconclusie van 16 9 2016.
Bijgevolg was de exceptie van de Stad Gent zelfs volledig laattijdig ex art. 864 Ger.W. (eveneens zoals gewijzigd sinds 1 11 2015 door Potpurri 1).
(5) Daarbovenop komt – als de puntjes dan toch op de i moeten gezet worden – dat de Stad Gent enkel de (beweerde) niet-naleving van art. 1034ter Ger.W. excipieerde en helemaal niét die van (het hier inderdaad helemaal niet toepasselijke) art. 1057 Ger.W. dat helemaal ten onrechte door de politierechter werd aangehaald.
(6) Dat betekent dat de politierechter de nietigheid van het verzoekschrift van 13 02 2016 de facto en de iure ‘ambtshalve’ heeft opgeworpen – wat hem (minstens sinds 1 11 2015) verboden is door de opheffing van art. 862 §1 Ger.W.
(7) En helemaal tot overmaat van ramp, heeft de politierechter op dat punt de debatten niet eens ambtshalve heropend, om beide partijen toe te laten omtrent dat punt standpunt te nemen (met name de – ten onrechte – door de politierechter voorgehouden toepasselijkheid van art. 1056 Ger.W.).
Dat was nochtans zijn evidente plicht, om de tegenspraak te laten waarborgen. Wat de politierechter dus plots van onder de toga toverde is niet alleen onjuist, maar schendt ook de ‘fair trial’ (zie in de rechtsleer ook o.m. Bijdrage prof. Van Drooghenbroeck ‘Les parties et les surprises du juge’ in ‘Actualités en droit judiciaire’, Commission Université-Palais, 12/2005, Vol. 83, Larcier, 441, 199- 217).
Het is een cardinale regel dat “de rechter de rechten van de verdediging ter harte telkens hij in de uitoefening van zijn ambt een initiatief neemt dat van aard is een invloed te hebben op de oplossing van het geschil” ( Zakelijke vertaling van « Le respect du droit de défense et de contradiction s’impose au juge lui-même chaque fois que dans l’exercice de son office, il prend une initiative susceptible d’avoir une influence sur la solution du litige » A. Fettweis, Manuel de procédure civile, 14, nr 9A ).
Het resultaat van het merkwaardige vonnis van de politierechter is dus dat de wel héél duidelijke én tijdige brief van 13 februari 2016 voor het aantekenen van ‘beroep’ “niet kan gelden als een geschreven verzoekschrift” (volgens art. 1057 Ger.W) terwijl het tweede verzoekschrift neergelegd op 4 maart 2016 laattijdig is.
Daardoor wordt de grond van de zaak (een vrij evident bewaar ‘non bis in idem’) niet onderzocht: de repetitieve GAS-boete kan dus zelfs een oneigenlijke ‘dwangsom’ worden.
Franz. K. moet als ‘verliezer’ alle procedurekosten betalen, inbegrepen de RPV van de advocaat van de stad Gent.
Dat alles gebeurt dan in een burgerlijke procedure in eerste én ... laatste aanleg – waar dus enkel een dure cassatieprocedure (om en bij de €5.000 ) soelaas kan bieden.
Wat leert die recente Gentse geschiedenis nu ?
(1) Mijn eerste bedenking gaat naar de ‘theorie van rechtvaardigheid van John Rawls. In het handboek ‘Een plattegrond van de macht’ van professor Carl Devos wordt dat kernidee van ‘rechtvaardigheid als billijkheid’ samengevat in verband met “het creëren van een billijk beslissingsproces. (...) Beslissingen zullen slechts als rechtvaardig worden aanvaard wanneer de beslissingsprocedure zelf billijk is” (p. 126).
GAS behoort stilaan tot de nieuwe ‘basisstructuur’ van justitie, als het ware een nieuwe poot ervan. Het moet uit dit vonnis duidelijk zijn dat hier heel wat misloopt. Procedures moeten partijen constructief begeleiden naar het antwoord op hun vraag of conflict. Van billijkheid of rechtvaardigheid is in dit vonnis geen sprake.
(2) Een tweede – technische – bedenking is dat de opheffing van art. 867 Ger W. (toetsing van het normdoel) juristen een verkeerd signaal kan geven. Die opheffing werd door in het regeringsproject verdedigd als een logisch gevolg van de opheffing van art. 862 Ger.W. Nochtans blijkt die opheffing van art. 867 een verkeerd signaal en inderdaad zelfs een “fundamentele vergissing” nu dat artikel “een niet te onderschatten rol heeft gespeeld in de gelukkig groeiende tendens om het procesrecht te deformaliseren” (B. Maes e.a. ‘Nieuwe motivering van vonnissen en procedurele nietigheden’ in B. Allemeersch & Piet Taelman (eds.) ‘De hervorming van de burgerlijke rechtspleging door Potpourri 1’ Die Keure 2016, 160, 99 nr 48-49, zie aldaar ook verwijzing naar Boularbah noot 83).
(3) Een derde besluit is dat GAS niet alleen buiten de rechtbank maar ook binnen justitie zelf een lappendeken is en blijft: de parallelle justitie van GAS fragmenteert ons kleine land in middeleeuwse stadstaatjes.
Wat “eenvoudig” bedoeld werd, blijkt slordig verwoord en op de meest uiteenlopende wijze – zelfs met de natte vinger – geïnterpreteerd. Willekeur en rechtsonzekerheid is dan het resultaat.
Het verrassende formalisme waarmee het debat ten gronde over een ander elementair principe (‘non bis in idem’) hier door de rechter afgewezen is, stelt erg teleur in het kader van de rechtspraak van de politierechter die als ‘nabijheidsrechter’ fungeert.
Dit bevreemdende vonnis kan stof opleveren voor een grondige reflectie over de ‘klantonvriendelijkheid’ van de GAS-procedure en administratieve afhandeling van geschillen tussen burger en overheid.
(4) Ten vierde: op korte termijn zou echter ook aan een dubbel initiatief gedacht kan worden dat een einde zou kunnen stellen aan dergelijke divergentie in de rechtspraak: de lege lata ‘cassatie in het belang van de wet’ (art. 612 Ger.W.) en ‘de lege ferenda’ de Angelsakische figuur van de ‘Amicus Curiae’, waarover ik het hierna heb.
(IN EEN VOLGENDE BLOG MEER)
Over Administratieve justitie en GAS-boetes - die hier aan bod kwamen - leest u verder uitvoerig in m’n boek ‘De kracht van rechtvaardigheid’ o.a. p. 179 - 192 en op de GAS-pagina van m’n blog.
UPDATE over dit vonnis in de Law Blog 27 09 2017:
De Juristenkrant (Kluwer uitgave) nr 354 van 27 09 2017 (p. 11) publiceerde m’n kritische kijk op het Gentse GAS-vonnis van 24 01 2017 (ondertussen verschenen in RW 2017/18, 32).
UPDATE over dit vonnis op 17 02 2018:
in het Rechtskundig Weekblad (2017-18, nr 25, p. 998-1000 - Uitgave Intersentia) verscheen daarover ook ‘Kanttekening. Hoe beroep aantekenen tegen een gemeentelijke administratieve geldboete ?” van de hand van prof. Stefaan Voet en praktijkassistent Thomas Pauwels (KULeuven).
Deze bijdrage verwijst herhaaldelijk naar m’n stuk in De Juristenkrant en besluit in dezelfde lijn dat voor dergelijk GAS-beroep het verzoekschrift wel degelijk dient te beantwoorden aan art. 1034ter Ger.W. - en niet art. 1025 of 1056 Ger.W.” zoals de Gentse politierechter ten onrechte besliste.
Lees deze academische bijdrage dus als een kritische noot bij de publicatie van het vonnis van de Gentse politierechter in het RW 2017-18, 32.
openingscollege carl devos (4)
24 februari 2017
“Mijn eerste bedenking gaat naar de ‘theorie van rechtvaardigheid van John Rawls. In het handboek ‘Een plattegrond van de macht’ van professor Carl Devos wordt dat kernidee van ‘rechtvaardigheid als billijkheid’ samengevat in verband met “het creëren van een billijk beslissingsproces”.
M’n op 30 november 2016 bij
Uitgeverij EPO verschenen boek
‘De kracht van rechtvaardigheid’
is in alle boekhandels te verkrijgen
Voor de eerste commentaren
Voor de reactie van de Leuvense
professoren als respondent bij de
boekvoorstelling van 13 12 2016, klik