Questioning Justice
Questioning Justice
2017/18
Lastig: lastgevingen met een constructiefout... ?
Na bijna twee maand onderbreking (heupoperatie geslaagd en bijna verteerd: met dank aan alle dokters, verplegend personeel, kiné en ... ) hervat ik deze Law Blog. Meteen op deze laatste dag van januari een laatste kans om u allen een geïnspireerd jaar 2018 toe te wensen. Wat ik bij deze heel graag doe !
Het is niet toevallig dat ik meteen schrijf over de ‘buitengerechtelijke bescherming’ - dat bijna doodgezwegen luik van de nieuwe wet bewindvoering die sinds 1 9 2014 in werking getreden is.
Twee puntjes vandaag: een oproep voor #heerlijkhelder taalgebruik maar ook een belangrijke waarschuwing voor een gevaarlijke juridische constructiefout.
Eerst dus nog opnieuw een oproep voor #heerlijkhelder taalgebruik - net nu Hautekiet een nieuwe editie van die actie start.
Het wetgever heeft voor dat onderschatte alternatief voor de gerechtelijke bescherming (de bewindvoering via de vrederechter) wel het allerlelijkste woord uit de kast gehaald: ‘lastgeving’. Een contract “waarbij een lastgever een lastgeving verleent aan een lasthebber” – het lijkt wel een discussie over lastposten en overlast in plaats van een opdracht waarbij vertrouwen centraal staat. Vreselijk !
In de inleiding van m’n in 2014 verschenen handboek ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’ deed ik dan ook meteen een oproep voor een ‘warmer woord’ dat tegelijk duidelijker is voor de gewone recht-zoekende. Uitgaande van de Engelse ‘trustee’ en Duitse ‘Treuhand’ stelde ik het nieuwe #heerlijkhelder woord ‘plaatsvertrouwing’ voor: een overeenkomst waarbij een plaatsvertrouwer zijn plaats toevertrouwt aan een plaatsvertrouwde voor het moment dat de plaatsvertrouwer niet zelf meer kan beslissen.
Die term heeft ook het technisch voordeel meteen het essentieel juridisch onderscheid te maken tussen enerzijds de ‘plaatsvertrouwing’ als ‘volmacht’ binnen de specifieke contact van art. 490 BW en anderzijds de ‘volmacht’ als ‘gemeenrechtelijke lastgeving’ voorzien door de art. 1984 – 2010 BW.
Het is immers belangrijk een aparte term voor beide rechtsfiguren uit te dokteren om verwarring te voorkomen want het verschil is niet min. Sinds de hervorming van 2013 mag een gewone ‘lastgeving’ (zoals een volmacht voor een bankrekening of een kluis, en zelfs briefwisseling) niet meer gebruikt mag worden van zodra de lastgever feitelijk wilsonbekwaam is geworden.
De ‘plaatsvertrouwing’ volgens art. 490 BW daarentegen is net bedoeld om minstens vanaf dàt moment in werking te treden en verder aangewend te worden tijdens de tijdelijke of zelfs definitieve wilsonbekwaamheid van de plaatsvertrouwer.
De term ‘plaatsvertrouwing’ duidt ook goed het verschil met de ‘vertrouwenspersoon’ die geen vertegenwoordigende functie heeft (maar ook in de ‘plaatsvertrouwing kan ingebouwd worden).
Deze Law Blog wil echter – zoals al tijdens de seminaries en infonamiddagen van Summer School 2017 - ook waarschuwen voor een gevaarlijke juridische constructiefout die een aantal (lastgevingen, lees:) plaatsvertrouwingen dreigt te torpederen.
Bepaalde clausules (ook in notariële akten, opgesteld met het oog op de toepassing van art. 490 BW) blijven opduiken waarin de inwerkingtreding ervan afhankelijk wordt gesteld van een wilsonbekwaamheid in de zin van art. 492/5 BW.
Die uiterst betwistbare clausules luiden bv. als volgt:
“De toestand van wilsongeschiktheid zal worden vastgesteld door een geneesheer, aan te duiden door de lasthebber, op basis van de lijst welke bij Koninklijk Besluit werd opgemaakt en gepubliceerd”.
Of ondermeer ook:
“Behoudens andersluidend akkoord tussen de lastgever en de lasthebber, zal deze lastgeving tussen hen evenwel eerst uitgevoerd worden nadat de lastgever zich bevindt in een toestand zoals opgenomen in het Koninklijk Besluit, opgemaakt in uitvoering van artikel 492/5 van het Burgerlijk Wetboek.”
Het punt is: die ‘lijst’... bestaat niet en zal er wellicht nooit komen.
De inwerkingtreding van dergelijke ‘lastgeving’ is dus méér dan lastig: ze lijkt me onderworpen aan een op dat moment niet (en mogelijks nooit) mogelijk te vervullen voorwaarde, en zelfs in de allerbeste hypothese zou ze enkel een zeer beperkt toepassingsgebied kunnen hebben - wat allicht zelden bedoeling is.
De eerste voorwaarde is immers de publicatie van de lijst. Die komt er wellicht niet. Het hele artikel 492/5 BW staat nu op de helling.
Zelfs in het allerbeste (wellicht onmogelijke) geval dat dergelijke lijst zou kunnen gepubliceerd worden, dan nog voorziet dat art. 492/5 BW slechts een zeer beperkte draagwijdte ervan.
Het zou dan immers hoogstens gaan om gezondheidstoestanden die ook “aanhoudende” wilsonbekwaamheid betekenen. Dat maakt een plaatsvertrouwing onwerkbaar voor bv. ongevallen met tijdelijke coma of andere voorlopige situaties, terwijl ook die toestanden soms dringende beslissingen vergen voor het beheer van een wilsonbekwame persoon (al was het maar voor instructies aan een accountant voor belastingaangifte, herstellingen aan een eigendom, procedure tegen een huurder...).
We bevelen dan ook aan deze in de wet aangekondigde, maar onbestaande lijst (die wellicht nooit het papieren leven zal zien) buiten iedere vermelding, verwijzing of beschouwing te laten bij akten van ‘plaatsvertrouwing’ en integendeel enkel te verwijzen naar problematische gezondheidstoestanden zoals voorzien door art. 488/1 en 488/2 (zie het eenvoudig model op de Law Blog).
Het lijkt er op dat akten die daar niet aan voldoen en de inwerkingtreding van de (‘lastgeving’, lees:) plaatsvertrouwing afhankelijk maken van een onbestaand Koninklijk Besluit aan dringende reparatie toe zijn.
Dat hoeft geen probleem te zijn zolang de (lastgever, lees:) plaatsvertrouwer nu nog wilsbekwaam is. In het andere geval lijkt de lastgeving een dode mus en enkel de gerechtelijke bescherming (dus bewindvoering) nog een optie.
Dat stelt dan mogelijk de vraag naar de professionele verantwoordelijkheid van wie dergelijk beding voorstelde.
Art. 492/5 BW was een door uw #justitiewatcher voorspelde misser.
In m’n al in 2014 verschenen juridisch handboek ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’ (p. 99 - 100 en 156-157) waarschuwde ik al voor dit hoogst bekritiseerbaar artikel - enkel ingegeven door werkbesparing voor de vrederechters.
Enerzijds de praktische onuitvoerbaarheid van de nomenclatuur: “Immers zijn weinig ziektetoestanden (op coma na) in absolute termen te duiden, zodat de loutere medische “etikettering” niet zal volstaan. Ook ziektebeelden als Alzheimer dementie zijn evolutief en moeten met res- pect voor de patiënt concreet geduid worden. “
Anderzijds impliceerde art. 492/5 BW “een sluipende medicalisering versus de vroegere keuze voor juridisering” - dus een stap terug, die des te moeilijker verdedigd kon worden sinds het VN Verdrag van 2006.
Magere troost.
Notarissen (en eventueel advocaten, voor door hen opgestelde ‘onderhandse lastgevingen’) zijn de enigen niet die zich daarin vergissen: er was al een vrederechter die een expertise beval voor de toepassing van deze (onbestaande) lijst: zie punt (5) in deze Law Blog van 19 9 2017.
Maar nog extra notariëel verdriet.
Blijkbaar worden vergissingen begaan bij de registratie (via notaris) van de notariële overeenkomsten van (lastgeving, lees:) plaatsvertrouwing: die moeten gepubliceerd worden in het CRL (Centraal register van lastgevingsovereenkomsten) en niét in het plaatselijk registratiekantoor.
Die waarschuwing geldt in zekere mate ook voor particulieren: registreer uw onderhandse overeenkomst van plaatsvertrouwing niét in het plaatselijk registratiekantoor, maar bied die wél aan in de griffie van uw vredegerecht (dan dan zorgt voor de registratie in het CRL).
Een overeenkomst van plaatsvertrouwing die niet aan die gestelde voorwaarden van registratie voldoet, zal door de vrederechter in het kader van de ‘dienstbelprocedure’ niet uitvoerbaar worden verklaard. Wél zou die als inspiratie kunnen dienen voor de aanstelling van een familiale bewindvoerder (die als ‘plaatsvertrouwde’ aangewezen was in de niet correct geregistreerde overeenkomst).
En nog een laatste tip om complicaties te vermijden. Een aantal notariële lastgevingen voorziet de vergoeding voor de lasthebber te laten bepalen door de vrederechter. Dit is niet aan te raden.
Vooreerst heeft een vergoeding implicaties op de (strenger te beoordelen) verantwoordelijkheid van de lasthebber (art. 1992, lid 2 BW). Daarenboven kan de regeling tot betwistingen leiden die de ‘alarmbelprocedure’ in gang zetten en tot de neutralisering van de lastgeving leiden.
In volgende Law Blogs vindt u een overzicht van andere problemen in verband met ‘plaatsvertrouwing en (elders) ongepubliceerde rechtspraak over bewindvoering.
Welkom ondertussen op m’n lezingen bewindvoering en justitie (agenda hier).
lastige lastgevingen
31 januari 2018
Twee puntjes vandaag: een oproep voor #heerlijkhelder taalgebruik maar ook een belangrijke waarschuwing voor een gevaarlijke juridische constructiefout.