Questioning Justice
Questioning Justice
2018/19
Maandag jl. had ik als #Radiorechter van Radio2 bij Sven Pichal de gelegenheid de procedure voor huurzaken bij de vrederechter onder de loep te nemen. Een handig résumé daarvan vind je op de pagina van Radio2 - De Inspecteur (link hier).
In deze vierdelige blogreeks zet ik vier grote vragen op een rijtje
- hoe zit dat nu met dat ‘dubbel’ procesrecht in huurzaken, Vlaams en federaal ? Is dat wel OK volgens de Grondwet ? Een antwoord hierop vindt u in de Law Blog van 07 01 2018;
- wat houdt het Vlaamse ‘kortgeding’ in huurzaken juist in: kloppen (ook) de verklaringen van minister Homans daarover wel ? Het antwoord op die vraag las u terloops ook al deels in mijn antwoord op vraag 1 en vindt u uitvoeriger in de Law Blog van 10 01 2018;
- een praktisch overzicht van de nu beschikbare procedures: kwestie van goed te kiezen en niet te verdwalen. Dat vindt u ook met een schema in de Law Blog van 11 01 2019
- wat zijn de plussen en de minnen van de procedures die het Vlaams -Woninghuurdecreet voorziet ? Wat kan beter ?
Vandaag poog ik die vierde vraag te beantwoorden.
Ik beperk me daarbij tot het blijkbaar politiek onderbelichte luik ‘procedure’, behalve één druk bediscussieerd punt: de (her-)verhoging van de huurwaarborg van naar 3 maand.
Over die verhoogde huurwaarborg.
Meer dan eens in in afgelopen maanden heb ik over de huurwaarborg verwezen naar wat ik destijds nog als actief vrederechter publiceerde in De Juristenkrant (Kluwer) van 13 01 2010 ‘Over de helaasheid der huurders’.
Het heeft velen wellicht teleurgesteld maar ik blijf erbij vanuit mijn ervaring in de praktijk.
Het Algemeen Eigenaarssyndicaat (AES) gewaagde toen van een verdubbeling van de procedures, die in 90 % van de gevallen tot uitzetting aanleiding zouden geven (Het Nieuwsblad 29.11.2009), maar situeerde dit vooral in de grotere steden. Volgens de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten (VVSG) sloeg dit ook elders toe als gevolg van de economische crisis, o.a. bij gebrek aan voldoende sociale woningen.
Dit nieuws van toen is sindsdien niet echt verbeterd.
in 2010 waarschuwde ik ervoor dat de herleiding van de maximum huurwaarborg “in de praktijk als een boemering werkt op de souvereine uitstelbevoegdheden van de vrederechter ex art. 1134,3° en 1184 B.W. die in een “stille staatsgreep” verworven werden ( S. Stijns, De gerechtelijke en buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten, 203, nrs 133 e.v. ) . De veralgemeende uitstelbevoegdheid van ook art. 1244 lid 2 B.W. moet nu wel met grotere “omzichtigheid”, en dus zuiniger dan voorheen toegepast, want de tijd tikt sneller dan ooit voor het risico van een oninvorderbaar saldo van de verhuurder. Het residueel economisch perspectief van het huurcontract dient dus nog haastiger afgetoetst.
Moraal van dit stukje van het verhaal: hoe goede bedoelingen voor woonzekerheid kunnen leiden tot snellere uitzetting, en dus grotere kwetsbaarheid van de huurder”.
Kortom, mijn logica - en ervaring - was dat een geringere huurwaarborg tot snellere en agressiever gevoerde procedures tot uitzetting zouden leiden.
Logischerwijze zou een verhoging van de ‘buffer’ van de huurwaarborg (die niet alleen voor huurschade, maar voor àlle huurverplichtingen geldt) iets meer ruimte kunnen bieden voor dialoog.
Over de defederalisering van de woninghuurprocedure.
In verband met de procedure zal het wel duidelijk zijn dat ik een zeer koele minnaar ben van een defederalisering van het Gerechtelijk Wetboek.
Dat het materiële recht, de inhoud van de rechtsregels beter en sneller moeten kunnen aansluiten bij het regionaal beleid, daar zijn mogelijks goede redenen voor, al is ons land wel al heel klein.
De procedureregels van het Gerechtelijk Wetboek zijn echter net ‘neutraal’ ontworpen om geschillen omtrent de meest diverse materies in goede banen te leiden. Daarenboven werden die regels ook nog eens aangepast en verfijnd in functie van bv. huurgeschillen.
Het Gerechtelijk Wetboek kan uiteraard nog beter, en bijvoorbeeld specifiek in de procedures die huurconflicten begeleiden. Toch ware het voor de efficiëntie van ons al teveel gestresseerde justitie-apparaat beter geweest die regels dan federaal bij te sleutelen dan ze te territoriaal te verbrokkelen.
Zélfs als de defederalisering dan toch grondwettelijk zou blijken (wat ik betwijfel: zie aflevering 1/4) dan nog lijkt me de regionale fragmentering van de procedureregels een complicatie die burger zowel als juridisch professioneel kan missen als kiespijn.
Enkele plussen in de procedure.
De gewone brief bij de oproeping.
Ik was aangenaam verrast mijn vroegere praktijk van ‘dubbele oproeping’ terug te vinden, nl. het simultaan uitsturen van een gerechtsbrief én een gewone brief voor de inleiding van de procedure (destijds in mijn kanton ingevoerd bij dringende procedures en oproepingen op korte termijn).
De praktijk leert dat vooral het publiek van ‘werkende armen’ (‘working poor’) vaak de tijd niet vindt of neemt om de aangetekende zending van een gerechtsbrief af te halen op het postkantoor.
Door de gewone zending, wordt de oproeping altijd meteen in de brievenbus gevonden en is ook werkverlet overbodig.
Op die manier zullen een fractie van de verstekvonnissen vermeden worden en wordt de persoonlijke betrokkenheid van de opgeroepenen (toch meestal huurders) aangemoedigd.
Zo kunnen de opgeroepen partijen tijdiger voorbereidingen treffen, advies inwinnen, documentatie verzamelen, en stijgt ook de kans op een nuttig gesprek (zelfs verzoening) op de inleidingszitting.
Het attest van gezinssamenstelling.
Dit attest moet gevoegd (of ‘vermeld’ ?) worden bij het verzoekschrift (of de dagvaarding).
Ongeacht technische kritiek, gaat het hier om een lovenswaardig initiatief, overigens op voorstel van de Vlaamse Kinderrechtencommissaris.
Vooral wanneer uithuiszetting wordt gevraagd, is deze informatie voor de vrederechter (die vaak ook bij verstek moet oordelen) van groot belang voor een humanisering van deze conflicten die zeer diep ingrijpen in het leven van de betrokken ouders en kinderen.
Een misser: het verzoekschrift in het kortgeding.
Als het kortgeding dan toch bij de vrederechter ingang moet vinden, is de inleiding bij verzoekschrift (zoals reeds in de aflevering 1/4 uiteengezet) een contraproductieve misser.
De geringere kostprijs voor die ‘dringende’ procedure weegt niet op tegen de vertraging die ze veroorzaakt.
Dat maakt de vragende partij immers afhankelijk van de griffie die dan na ontvangst van het verzoekschrift, een gerechtsbrief moet uitsturen. Bij een dagvaarding (bij de voorzitter van de REA) gebeurt die operatie in één beweging rechtstreeks naar de opgeroepene en niet via de griffie om, dus veel sneller.
Daarenboven rijst er een praktisch probleem dat niet te onderschatten valt. Terwijl in de REA diverse zittingsdagen in kort geding per week voorzien zijn, met een wachtdienst van de voorzitter, ondervoorzitter en rechters voor die specifieke, gespecialiseerde opdracht, is het vredegerecht (waar de horizontale mobiliteit voor de magistraat-titularis zo goed als een dode letter is gebleven) een one-person-show gebleven, met vaak slechts één openbare zitting per week.
En vrederechters konden vroeger hun extra-zittingen dagelijks aanpassen, terwijl ze daarvoor nu afhankelijk zijn van hun provinciale korpschef: het apparaat van de nabijheidsrechter is eigenlijk logger en trager geworden.
Het is een beetje het verschil tussen de vrederechter als huisarts en de kortgedingrechter van de REA als de urgentiedienst van het ziekenhuis: wie biedt meer gespecialiseerde waarborgen en 24 uur op 24 permanentie ?
Wanneer geopteerd wordt voor het vrederechtelijk kortgeding, is er bijgevolg mathematisch zeer veel kans (afhankelijk van de dag van de week) dat slechts op een verder verwijderde weekdag zal kunnen ingeleid worden. Het valt immers niet te verwachten dat vrederechters voor die speciale maar beperkte bevoegdheid een speciale (extra-) zittingsdag in de loop van de week zullen bepalen die hen een halve dag per week ‘blokkeert’ voor nuttiger - of aangenamer - opdrachten.
Ook hier zit dus iets wereldvreemds in de vanuit Vlaanderen aangereikte ‘nieuwe’ procedure.
Een gemiste kans: de verwaterde verzoening.
Opnieuw wordt - net zoals in de federaal geregelde procedure van het Gerechtelijk Wetboek - de ‘verplichte verzoeningspoging’ enkel in de procedure zelf ingebouwd en niet als voorafgaandelijke stap. Daarenboven is er geen sanctie op voorzien.
Dat is wat sinds de wet van 18 06 2008 de “versmelting van de verzoeningsprocedure met de procedure ten grond” heet (R. Vasseur in De Juristenkrant 19.09.2008, p. 2) en was een teleurstellende stap achteruit.
De verplichte voorafgaandelijke minnelijk schikking was door art. 375 van de Programmawet van 24.12.2002 ingevoerd met de uitdrukkelijke motivering vanuit de “armoedebestrijding”: de pagina’s 174-175 van de Memorie van Toelichting verwijzen naar de risicogroep van de éénoudergezinnen en de afhankelijkheid van vervangingsinkomsten, voor wie “uitzichtloze gerechtelijke procedures” moeten vermeden worden. Op een parlementaire vraag van 9.10.2003 antwoordde de minister van Justitie dat de “Wetgever beoogde lange en dure gerechtelijke procedures te voorkomen, de partijen positief te beïnvloeden, en de bemiddelende rol van de rechter te accentueren”.
Op zelfs een mondeling verzoek en volledig gratis, diende de verhuurder zijn huurder te verwittigen van de intentie een procedure te starten. Als die laatste op de zitting ter minnelijke schikking verscheen, en de vraag niet betwistte, verving het proces-verbaal van akkoord, onmiddellijk een volledige procedure. Als er uitstel gevraagd werd, kon overleg tot een regeling leiden, die evengoed volledig afdwingbaar was. Als de huurder zijn kat stuurde, was er zelden een extra maand vervallen, toch niet als de verhuurder alert gereageerd had.
Wie sinds 2002 klaagde over ‘werklast’ en vertraging bij het uitsturen van de minnelijke schikkingen in bepaalde kantons, deed dat als bij wonder niet om aan dit dysfunctioneren te verhelpen, maar wel om te lobbyen om de wet af te voeren. En zo geschiedde...
De stille dood van de minnelijke schikking werd bezegeld met de wet van 18 06 2008: de bankencrisis en stijgende werkloosheid zag de Wetgever blijkbaar niet aankomen, en de minnelijke schikking werd als “collectief tijdverlies” ervaren (term van B. Schoenerts in bundel F. Evers ‘Kiezen tussen recht en rechtvaardigheid’, p. 136). De macho- en oorlogscultuur in justitie had het weer gehaald.
Sindsdien kan een “verzoening” nog wel, maar enkel.... nadat de procedure al opgestart was, met dus alle kosten vandien, waaronder de rechtsplegingsvergoeding (1.440 euro basisvergoeding voor een vordering tot ontbinding)
Dàt is het funeste federale systeem van een verwaterde verzoeningspoging dat ook de Vlaamse decreetgever overneemt.
Ook nu geldt voor het Vlaamse decreet wat ik in 2010 in De Juristenkrant ook op dat punt aankloeg: “ofwel is dit een grapje, ofwel een oefening in hypocrisie: in elk geval brengt de prille justitiële dialoogcultuur voor huurzaken zelfs geen lippendienst meer op. Binnen het kader van een procedure kan je sindsdien de “akkoorden” op één hand tellen: waar het nog voorkomt betreft het eigenlijk een afwezigheid van betwisting, die precies de overbodigheid van de procedure bewijst”.
We zouden in Vlaanderen én federaal veel beter teruggaan naar een (op straffe van ambtshalve in te roepen onontvankelijkheid gesanctioneerde) voorafgaandelijke verzoeningspoging zoals in 2002 ingevoerd.
Zoals ik toen schreef in De Juristenkrant:
‘De vrederechter zal vooral dan nog tijdig zijn rol kunnen waarmaken vanuit een “zorgzaamheidsperspectief” vooraleer de exit-optie zich als onafwendbaar aandient, en zijn rol zich nog beperkt tot het plaatsen van een handtekening.
Een zorgzaamheidsethiek hoef niet haaks te staan op een rechtenethiek of de autonomie van procespartijen, en “benadert afhankelijkheid en kwetsbaarheid niet als een afwijking of een probleem, maar beklemtoont het bevorderen van welbevinden en zoekt naar concrete oplossingen en mogelijkheden” (wijlen prof. Koen Raes in afscheidsbundel F. Evers, p. 127)
Een minnelijke schikking voorafgaand aan iedere procedure, biedt bij uitstek ook een kans voor NVC, of ‘Nonviolent Communication”, en werkt maatschappelijk en concreet therapeutisch.
Dit is de strategie van ‘Restorative Justice’ met een eerstelijnsrechter die dan niet juridisch, maar empathisch functioneert: “the aim is to create a situation in which everyone’s needs are met. The reasoning is that from a state of mutual understanding and compassion, new strategies will be generated that meet at least some needs of
everyone” (Marshall Rosenberg, ‘NVC, A Language of Life’).
Die verplichte (en nu wél ambtshalve gesanctioneerde) voorafgaandelijke minnelijke schikking inzake woninghuur kan nu mits politieke wil even snel terugkomen als destijds ingevoerd in het eindejaarspakket 2002. Indien niet, dan maar helaas ? ‘
Vlaams woninghuurdecreet 4/4
12 januari 2019
“Dàt is het funeste federale systeem van een verwaterde verzoeningspoging dat ook de Vlaamse decreetgever overneemt.”
M’n op 30 november 2016 bij Uitgeverij EPO verschenen boek ‘De kracht van rechtvaardigheid’ is in alle boekhandels te verkrijgen en via bol.com.
Het verscheen een jaar later ook in het Frans (bij NowFuture Editions).
Voor de eerste commentaren op de NL versie klik je hier op deze link.
Voor de commentaren van de Leuvense professoren als respondent bij de boekvoorstelling van 13 12 2016, klik je hier op deze link.
Over zorgvolmacht en bewindvoering vind je m’n boeken ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’ (in versies voor juristen en niet-juristen) bij INNI Publishers met verdere info via deze pagina ‘Bewindvoering’.
Schrijf hier in op de Nieuwsbrief van je #justitiefluisteraar (GPDR proof !)