QUESTIONING JUSTICE
QUESTIONING JUSTICE
2020-21
De vaccinatie tegen Covid prikt meteen een rare stilte door, die al de hele Covid-crisis duurt.
Slechts af en toe was er tussen de ergernis en de waan van de dag door, een bedenking te bespeuren over de inspraak van mensen die ‘onder bewindvoering’ gesteld werden.
Ik schrijf het opzettelijk volgens m’n eigen vocabulaire regels verkeerd, maar technisch correct: ‘onder’ bewindvoering. Inderdaad, alle mooie woorden van het VN Verdrag van 2006 en nieuwe Belgische wetten in 2013 en 2018 ten spijt, blijft de zogenaamde ‘persoonsgerichte, inclusieve’ bescherming van onze medemensen met een mentale handicap, iets top-down.
Bewindvoering blijft iets wat mensen ‘ondergaan’, waar ze soms aan onderdoor gaan, zijzelf en soms hun familie met hen.
Hierna schets ik snel de geschiedenis en de prangende – en nu letterlijk prikkende - actualiteit van:
(1)de problemen die al van voor Covid dateren,
(2)de problemen die al voorafgaand aan Covid verergerden
(3)vervolgens enkele procedure - pijnpunten tijdens de pandemie,
(4)en tot slot de regels nu (vrij recent) van toepassing naar aanleiding van de vaccinatie.
(1)Een hardnekkig probleem dat al van lang voor Covid dateert: als ‘beschermde persoon’ leef je ‘onder’ bewindvoering.
Al meteen na de wet van 17 maart 2013 (toegepast sinds 1 9 2014) bleek die ‘op maat’ bedoelde benadering uitgehold (lees de drie cases in mijn Knack- bijdrage van 31 07 2015 ‘Hoe een nieuwe wet die de zwakkeren moest beschermen in één jaar tijd volledig uitgehold werd’, gevolgd door de ‘Driekoningenbrief’ van meer dan 50 Vlaamse organisaties uit de zorg, zie onder meer Knack 06 01 2016).
Dat heeft veel te maken met de overdadige aanstelling van advocaat-bewindvoerders in de plaats van familieleden, terwijl die uitdrukkelijke wettelijke prioriteit voor familiale bewindvoerders als sinds 1991 formeel vastligt.
Al van meteen na die eerste wetgeving, liep het meteen fout. Toen de wetgever dat (na pogingen die al van 1994 dateren!) wou bijstellen, gaven de vrederechters verder tegengas tegen die wettelijk bepaalde familiale voorkeur. In een hoorzitting in het parlement op 16 02 2011 verwoordde de vertegenwoordiger van het Koninklijk Verbond van Vrederechters het letterlijk zo dat een “familielid of een naaste (die) bovendien geen jurist is, niet noodzakelijk vertrouwd is met het voorlopig bewind (…) dus wellicht niet de geknipte persoon is om het werk van de vrederechter te vergemakkelijken. Tot slot valt onmogelijk uit te maken of de naaste wel betrouwbaar is” (Kamer DOC 53 1009/010 p. 250). Duidelijker kon dat traditioneel wantrouwen van de magistratuur tegen de families niet uitgesproken worden.
Nog in 2019 stelde de Hoge Raad voor de Justitie in een audit vast dat van die wettelijke voorkeur voor familiale bewindvoerders veel te weinig in huis kwam: “In 2 van deze 13 bezochte kantons lag deze verhouding rond de 50-50%. Voor de overige 11 kantons is er een meerderheid van professionele dossiers met een uitschieter van 98% professionele bewindvoeringen tegenover 2% familiale bewindvoeringen” (Audit HRJ 29 07 2019 p. 19).
De HRJ formuleerde het - na overleg met de vrederechters - in haar traditioneel diplomatieke stijl: “Er lijkt dus een discrepantie tussen het aangeven dat men voorrang geeft aan familiale bewindvoeringen en het effectief aanstellen van familiale bewindvoerders (…) Toch wordt er ook vaak gezegd dat men familiale bewindvoerders minder vertrouwt, en dat het ondersteunen van familiale bewindvoerders meer energie vraagt van de griffie. Al deze elementen samen maken dat de HRJ zich afvraagt of de geest van de wet, nl. een voorkeur voor familiale bewindvoerders, vandaag wel wordt toegepast. (…) Het risico bestaat dat men zo de optie die voor de eigen werking het eenvoudigst is, verkiest boven het belang van de te beschermen persoon en de wil van de wetgever. (p. 20).
In een artikel, op 11 april 2020 gepubliceerd op de Facebook-pagina van het Koninklijk Verbond van Vrederechters wordt die audit als ‘te kritisch’ onder vuur genomen. Zelfs het pleidooi van de HRJ voor de aanstelling van (familiale) vertrouwenspersonen (vooral wanneer dan toch een advocaat-bewindvoerder aangesteld werd, krijgt geen genade.
Eenzelfde eigengereid geluid bij de opleidingen, goedgekeurd bij de Orde van Vlaamse Balies: “de advocaat is de ideale bewindvoerder die het vertrouwen geniet van de beschermde persoon en de vrederechter”, luidde het onder meer in een (door de Oost-Vlaamse vrederechters verplichte) opleiding op 27 11 2019.
Het is nochtans vrij vanzelfsprekend dat bewindvoering afstandelijker gebeurt wanneer die uitgaat van een wildvreemde advocaat, hoe juridisch beslagen die ook moge zijn. De concentratie van die mandaten in ‘bewindvoeringfabrieken’ – dankzij een bevoorrechte relatie met de vrederechter - maakt dat alleen maar erger. Van bewindvoering die ‘op maat’ en ‘persoonsgericht’ zou zijn, is er nauwelijks sprake.
Dat dit dan nog vaak gebeurt in kantoren van een plaatsvervangend vrederechter van het kanton waar de bewindvoering loopt, leidt daarenboven tot een – door de HRJ als sinds 2006 aangeklaagde – vermenging van “schijn van partijdigheid en het gevoel van verwarring over de rol van eenieder van de actoren die dit bij de rechtzoekende teweegbrengt en de toekenning van juridische mandaten in ruil voor de verleende diensten” (inleidende samenvatting van het ambtshalve advies van de HRJ op 26 04 2006). De HRJ vestigde toen nadrukkelijk “de aandacht op het bijzondere geval van de plaatsvervangende rechters in de vredegerechten. Het is in dat type van rechtscollege (de vredegerechten), hoofdzakelijk buiten de grote steden, dat het risico van vermenging en belangenconflict - ware het schijnbaar - het meest duidelijk is” (p. 9-10).
Zowel in 2013 als in 2019 slikte de wetgever zijn voornemen om daaraan te verhelpen onder druk van magistratuur en advocatuur weer in, en dit niettegenstaande de kritiek van GRECO (Raad van Europa, Group of States Against Corruption – zie daarover mijn ‘Praktijkgids voor kwetsbaren in het recht’, p. 92).
Het resultaat – zeer wisselend van kanton tot kanton – is een ‘bewindvoering met afstandsbediening’.
En dat, terwijl de vrederechter nochtans de ‘nabijheidsrechter bij uitstek’ zou (moeten) zijn.
(2)De problemen die al voorafgaandelijk aan Covid verergerden: de (wel soms noodzakelijke) bewindvoering voor de persoon.
Tot 1 september 2014 ging bewindvoering in principe enkel omtrent het vermogen van de ‘beschermde persoon’. Ook dit is natuurlijk al heel ingrijpend, als je weet dat de bewindvoerder (en soms de vrederechter) je toestemming moet geven om wat extra centen af te halen van een spaarboekje voor een nieuwe flatscreenTV, meubilair, een aangepaste scooter voor mensen met ook een fysieke handicap…
“Waar heb je dat voor nodig”, was vaak de kille wedervraag van bewindvoerders en vrederechters, die vonden dat mensen met een handicap op hun sociale tegemoetkoming toch nog beter zouden sparen voor hun oude dag.
Zo herinner ik me zelfs een discussie over de vervanging van een oude televisie (nog met beeldbuis, voor een flatscreen, wegens verhuis naar rusthuis) en een … matras.
Met de wetgeving die op 1 september 2014 intrad, zou het beter worden.
(a)Vooreerst werden de vrederechters vanaf dan ook bevoegd om bewindvoerders aan te stellen “over de persoon” – let weer op die verticale terminologie die ik liever horizontaal en alvast minder ‘heersend’ en vooral positiever herschrijf al “voor de persoon”.
Zo’n bewindvoering voor de persoonsgebonden aspecten (bovenop de centenkwestie van bewindvoering voor de ‘goederen’) grijpt natuurlijk veel ingrijpender in dan enkel over de centen.
Zo beslist de bewindvoerder dan ook (met toelating van de vrederechter) of een ‘beschermde persoon’ nog thuis mag blijven of toch nog bij z’n familie opgevangen mag blijven – en zo niet, voor welke instelling dan gekozen wordt.
(b)Ten tweede zouden vrederechters hun keuze voor bewindvoering wel verfijnder moeten aflijnen. Ze moeten sindsdien een “checklist” aflopen van mogelijke punten van (mentale) onbekwaamheid, en voor het overige vooral een ‘inclusieve’ benadering voorstaan.
Het liep destijds al mis in de eerste opleiding, op vraag van CD&V verzorgd door een vrederechter die (ook nog jaren later) in haar powerpoint de term ‘checklist’ blijkbaar nietsvermoedend vermeldde als ‘chequelist’. Nee, ik beweer niet dat het een ‘Fehlleistung’ was – evenmin als die vrederechter die in zijn beschikking het woord ‘bewinvoerder’ gebruikte.
Minder onschuldig was (ook haar) vredegerechtelijk gelobby voor meer bevoegdheden en minder beperkingen: de checklist moest maar verdwijnen of vrijblijvend worden, en andere bevoegdheden moesten eraan toegevoegd worden, zoals het afpakken van het rijbewijs van ‘beschermde personen’ (lees daarover de getuigenissen in het boek ‘Grijsgedraaid. Waarom we bang moeten zijn om oud te worden’ van Knack-journaliste Ann Peuteman, p. 51 – 71)
Dat lobby-offensief lukte niet, maar je zou zo gaan vermoeden dat mensen vooral tegen hun eigen ‘wrederechter’ beschermd moeten worden.
In de praktijk blijven de meeste beslissingen ‘eenheidsworst’: de checklist wordt van het eerste tot het laatste punt aangevinkt.
Daarenboven krijgen sommige mensen die enkel ‘bewindvoering voor de goederen’ vragen, er ongevraagd ‘bewindvoering voor de persoon’ bij een twijfelachtige soort ‘twee voor één’ verkoopsactie.
Daarenboven voegden vrederechters ook ‘passe-partout’ – onbekwaamheden aan de ‘checklist’ toe, die alle, door de wetgever (en het VN-Verdrag) beoogde proportionaliteit van de bescherming te niet deden.
Zo een van die dooddoeners is bijvoorbeeld als extra-onbekwaamheid boven op de wettelijke check-list, de toevoeging van “alle andere dan de hoger aangehaalde onbekwaamheden”. Zo’n formule herleidt immers alle door de wet gewilde proportionaliteit tot een morsdode letter (zie daarover mijn jongste boek ‘Praktijkgids voor kwetsbaren in het recht. Stappenplan voor rechtsbescherming vanaf 2019’, INNIPublishers 2019, p. 60)
(c) Nog erger: tot overmaat van ramp eigenen heel wat vrederechters zich bevoegdheden toe die de wet hen nochtans uitdrukkelijk ontkent.
De verklaring daarvan is een verwarring tussen twee verschillende lijsten.
Enerzijds biedt de wet een checklist voor de start van de procedure.
Die eerste lijst van de (mogelijke) onbekwaamheden is voorzien door art. 492/1 BW. In m’n ‘Praktijkgids’ heb ik die hernummerd en in dat schema (p. 59 – 60) zie je dat er sinds de wet van 21 12 2018 nu 21 wettelijk voorziene mogelijkheden zijn bij wat ik “de scan” van de onbekwaamheden noem. Die ‘radioscopie’ dient voor de opstart van de procedure, namelijk het omschrijven van de onbekwaamheid. Immers gaat de wet uit van de principiële bekwaamheid, en is het aan de vrederechter om te bepalen voor welke handelingen iemand onbekwaam wordt verklaard. Voor al het overige blijft die ‘beschermde persoon’ in principe juridisch bekwaam.
Anderzijds biedt de wet een tweede lijst voor de uitvoering van de bewindvoering. Die lijst van art. 497/2 BW somt 27 punten op waarvoor de bewindvoerder tijdens de duurtijd van het bewind geen machtiging (toelating) kan verkrijgen van de vrederechter. Met andere woorden: die punten vallen altijd buiten de bevoegdheid van de bewindvoerder. Voor die punten (zie mijn boek p. 65-66) kan de beschermde persoon meestal wel zelf beslissen, soms mits machtiging (toelating) van de vrederechter. Voorbeelden van dat laatste (dus met machtiging van de vrederechter) zijn de toestemming tot huwelijk en tot echtscheiding.
Voor handelingen in verband met de ‘fysieke integriteit of intieme levenssfeer’ geldt enkel de toestemming van de beschermde persoon zelf. Daarvoor kan geen toestemming voor de vrederechter gevraagd worden.
Hier denk ik aan een heel gamma van hoogstpersoonlijke beslissingen, van bv. het zetten van een tattoo tot seksuele handelingen, maar ook aan de keuze voor een vereniging, ziekenfonds of een vakbond.
Al van voor de laatste wetswijziging van 21 12 2018 heb ik altijd benadrukt dat de Wet Patiëntenrechten (WPR) als ‘lex specialis’ de punctuele voorrang geniet boven de algemene wet bewindvoering.
Het is dus helemaal ten onrechte dat bepaalde vrederechters de medische punten uit de lijst van art. 497/2 BW gewoon ‘exporteren’ naar art. 492/1 BW en die toevoegen als ‘extra-onbekwaamheden’. Die medische onderwerpen horen helemaal niet bij de ‘onbekwaamheden’ thuis. Immers, niet de wet bewindvoering, maar de Wet Patiëntenrechten regelt hoe met die beslissingen om te gaan.
De medisch zorgverstrekker moet die illegaal toegevoegde onbekwaamheden (want buiten iedere bevoegdheid van de jurist-vrederechter) buiten beschouwing laten bij zijn overleg met de patiënt – beschermde persoon. Het is de medische zorgverstrekker die op die punten de (residuele, maar specifieke) wilsbekwaamheid van de patiënt beoordeelt. Een vrederechterlijke beschikking die daarmee strijdig zou zijn heeft enkel de waarde van papier waarop die geprint werd, dus geen juridische waarde.
(3)Het procedureprobleem bij de organisatie van nieuwe bewindvoeringen tijdens de Covid pandemie: de vrederechter ‘hoort’ nog enkel zichzelf?
Met het besmettingsgevaar moesten niet alleen medische, maar ook ‘juridische zorgverstrekkers’ veilig leren omgaan.
(a)Het gepubliceerde goede voorbeeld in Namen
De eerste lockdown was op 18 maart 2020 nog maar ingegaan, of de vrederechter Eric Robert van Namen II gaf al meteen het echt goede voorbeeld. In een uitvoering gemotiveerde beschikking van 24 03 2020 counterde hij het verbod op bezoek in rusthuizen meteen door als alternatief naar de videoconferentie te grijpen. Hij beroep zich daarvoor op door het Mensenrechtenhof (EHRM) aanvaarde principe van ‘fair trial’ – weliswaar in strafzaken.
Vrederechter Robert voegde er meteen een datum aan toe voor een persoonlijk bezoek (op 8 juni 2020 – tenzij de (enkel voor de goederen) aangestelde bewindvoerder in zijn eerste verslag een meer dringende suggestie zou maken (beschikking gepubliceerd in het door Die Keure uitgegeven Tijdschrift van de vrederechters maart/april 2020, p. 258).
(b)De niet gepubliceerde minder goede voorbeelden elders
Die Namense beslissing kunnen we enkel toejuichen, want die staat in schrille tegenstelling met (niet gepubliceerde) uitspraken van vrederechters aan de andere kant van ons land omtrent bewindvoering (zowel voor goederen alleen, als voor goederen en persoon) waarbij de pandemie als voorwendsel werd gebruikt om de (eventueel) om ‘te beschermen persoon’ helemaal niet te horen, en enkel af te gaan op het verzoekschrift en de medische verklaring.
Dat die beschikkingen fundamenteel onwettelijk zijn, realiseren de betrokken vrederechters zich meestal wel. Immers wordt de betrokken beschermde persoon (of is het niet eerder ‘onbeschermde persoon’ ?) meestal zoet gehouden met de boodschap dat het altijd mogelijk de beslissing te “herzien”. Dat heet de ‘permanente evaluatie’ (van art. 492/4 BW, in dubbel gebruik met art 496/7 BW). Die perverse slimme nieuwigheid van 2018 - uitdrukkelijk en uitsluitend bedoeld om de werkdruk van vrederechters te verminderen - wordt dan aan het initiatief van de dapperen overgelaten als zoethouder, want ondertussen is luidt het ‘eerst over jou beslissen, daarna naar je luisteren’.
De “dringendheid” van een verzoek tot bewindvoering geldt in de huidige wetgeving nochtans hoogstens als een motief om af te wijken van het (meteen) voorleggen van de normaliter verplichte medische verklaring: art. 1241 §2 Gerechtelijk Wetboek voorziet dat “in geval van nood of absolute onmogelijkheid om de geneeskundige verklaring bij te voegen om redenen die de verzoeker toelicht en voor zover het verzoekschrift voldoende elementen bevat om een beschermingsmaatregel te rechtvaardigen”.
Echter kan dit dan nog maar enkel leiden tot een tussenbeschikking tot aanstelling van een medisch deskundige, en uiteraard niet tot flagrante afschaffing van alle tegensprekelijkheid van de procedure.
Zo moeilijk is die communicatie met de (eventueel !) ‘te beschermen persoon’ en zijn familie overigens niet te organiseren. Er bestaat dezer dagen zoiets als een telefoon, zelfs een smartphone met Facetime. We gebruiken dit in Covid-tijden iedere dag met familie, vrienden en collega’s. Waarom zou een vrederechter die alledaagse technieken niet gebruiken voorleer iemands vrijheid te beperken ?
Je mag als vrederechter inventief zijn, maar je mag zomaar niet de aller-essentiëelste regels van ‘fair trial’ negeren – zelfs niet met de beste bedoelingen, want dan staat de deur wijd open voor autoritaire overbescherming en misbruik.
(c ) Ik heb hier een vervelend déjà-vu-gevoel bij.
Toen de overgangsmaatregelen van het statuut van verlengd minderjarige naar de bewindvoering nog aan de orde waren, wachtten de meeste vrederechters de volautomatische, wettelijke overgang daarvan (per 01 09 2019) niet af, maar startten ze ambtshalve (perfect overbodige) procedures om die ‘kanteling in de nieuwe wet’ te formaliseren (zie daarover onder meer m’n bijdrage in De Juristenkrant van 12 11 2015 ‘Bewindvoering op wintertijd?’).
Daar konden – zeer zelden – goede redenen voor zijn (en het fabriceren van hoge statistische cijfers was daar geen van) maar het meest ontstellende was wel dat dit die ‘kanteling’ (zelfs met uitbreiding naar bewindvoering voor de persoon) gebeurde zonder enige oproeping van de ‘beschermde persoon’ zelf.
Ik deed zo’n case al uit de doeken in m’n long read in Knack van 31 07 2015: “In een 9 bladzijden tellend vonnis beweert de vrederechter dat hij overbelast is en hij geen tijd heeft om de voorziene procedure na te leven. Die procedure voorziet een medische evaluatie van de betrokken patiënt, een verslag en een gesprek met betrokkene zelf en zijn bewindvoerder.
Zonder wie dan ook op te roepen baseerde de vrederechter vervolgens op het medisch dossier van ... 2003 om in zijn beschikking van ... 2 februari 2015 (!) te besluiten dat 'nu van dit beeld geen ingrijpende evolutie kan worden verwacht'. Bijgevolg zijn de 'omstandigheden van het installatievonnis (van 2003) nog grosso modo voorhanden', oordeelt de vrederechter doodgemoederd.
De betrokken patiënt kreeg daardoor dezelfde advocaat-bewindvoerder voor zijn goederen maar ook zijn persoon aangesteld. De advocaat – bewindvoerder werd zelfs bevolen de vrederechter te raadplegen bij 'herbelegging' van spaargelden van de beschermde persoon - voorwaar iets wat de wet niet eens voorziet. Dat zal dezelfde vrederechter dus weer ... overbelasten – want vrederechters zijn nu zelfs beleggingsadviseurs ?
Die beschikking van de overbelaste vrederechter van het kanton Brugge IV – ondertussen ook vice-korpschef van de vrederechters van West-Vlaanderen en voorzitter van het Koninlijk Verbond van de Vrederechters – haalde ‘cum laude’ de weinig lovende annalen van de ‘Driekoningenbrief’ van 06 01 2016.
We zijn nu 6 jaar na die beschikking waarbij die vrederechter de vloer veegde met alle volgens hem “à la lettre genomen” regels van de procedure omdat hij vond dat het stokoud medisch attest waar die bewindvoering ooit mee startte, bewees dat het resultaat jaren later toch “ab initio voorspelbaar is”.
Dat soort fundamenteel anti-juridische redenering wordt vandaag mutatis mutandis toegepast: ‘de bescherming wordt gevraagd, dus het zal wel moeten’.
Nee, zo hoort het niet.
( d ) Ondertussen in 2021 : wat zegt het Grondwettelijk Hof ?
Ondertussen zijn we ook bijna een jaar na de beschikking van de Namense vrederechter, en is er nieuwe inspiratie voor balorige vrederechters.
Alhoewel het juridisch kader niet (helemaal) vergelijkbaar is – maar net omwille van de strafrechtelijke inspiratie van vrederechter Robert zelf – beval het Grondwettelijk Hof op 25 februari 2021 de schorsing van het tijdelijke verbod voor geïnterneerden om in persoon gehoord te worden op de zittingen voor de bescherming van de maatschappij.
In de strijd tegen COVID bepaalde art. 46 van de wet van 20 12 2020 dat de kamer voor de bescherming van de maatschappij tot 31 03 2021 (maar verlengbaar) de geïnterneerde niet meer ‘in persoon’ zou moeten horen maar enkel diens advocaat.
In dat arrest nr 32/2021 herhaalt het Grondwettelijk Hof (zoals al in haar arrest nr 154/2008) dat de rechter zich persoonlijk moet kunnen vergewissen van de toestand waarin de (geïnterneerde) persoon zich bevindt op het ogenblik dat door de rechter moet beslissen.
Uiteraard is bewindvoering niet zomaar ‘internering’ maar het gaat in ieder geval (des te meer bij bewindvoering voor ‘de persoon’) om een verregaande vorm van beperking van essentiële mensenrechten (zie de EHRM-rechtspraak, geciteerd door professor Tim Wuyts in de Rechtskroniek voor de vrederechters 2015, Die Keure p. 4-5, en mijn bijdrage ‘Bewindvoering betekent Mensrenrechten heel kortbij: bij u thuis’, Editoriaal Tijdschrift Mensenrechten 3/2017, p. 3)
Videoconferentie moet kunnen als (tijdelijk) alternatief in tijden van medische noodtoestand, maar de rechtstreeks betrokken mensen uitsluiten om hun zeg te hebben is geen bescherming, de rechtstaat waardig.
Dit is het soort van ‘malpractice’ dat – als onze rechters en politici het niet doen - aandacht verdient van onder meer de Verenigde Naties, ook mogelijk via een individuele klacht bij het Committee on the Rights of Persons with Disabilities (CRPD) dat daarover rapporteert en interpelleert.
Immers is in Belgie, na een kortstondig bestaan en één enkel - voor de praktijk van vrederechters en bewindvoerders vernietigend - verslag (zie Commissie Justitie Kamer 6 11 2018, DOC 54 3303/08 p. 139-143), het ‘Meldpunt Bewindvoering’ niet meer operationeel. Gelukkig bestaat er nog een Belgisch Meldpunt voor UFO-waarnemingen.
België heeft voor bewindvoering een verdienstelijke wetgeving, maar de juridische praktijk baart zeer grote zorgen, zelfs steeds meer.
En het lijkt er zelfs op dat daar – ook politiek – steeds minder aandacht voor bestaat.
(4)Het recentste probleem bij de vaccinering tegen Covid: algemeen kader.
(a)Leve de vereenvoudiging sinds 1 maart 2019 !
De wet van 21 12 2018 heeft in verband met de bewindvoering voor de persoon (nogmaals: niét ‘over’ de persoon !) eindelijk voor een noodzakelijke aanpassing gezorgd.
Al voorheen heb ik in mijn opleidingen altijd de juridische stelling verdedigd dat voor medische aangelegenheden, de Wet Patiëntenrechten als ‘lex specialis’ de voorrang had op het relatief algemeen kader van de Wet Bewindvoering.
In de Wet bewindvoering, zoals aangepast met ingang van 01 09 2014, werd een bevoegdheid van de bewindvoerder voor medische aangelegenheden ingevoerd, maar ook vergezeld van een systeem van toelatingen (‘machtigingen’) door de vrederechter.
Op die bevoegdheid bestonden daarenboven een hele reeks uitzonderingen:
(5)hoogstpersoonlijke handelingen
(6)dringende tussenkomsten (maar wel te bevestigen achteraf)
Dit werd één grote chaos:
- enerzijds werden die bevoegdheden en machtigingen zo goed als nooit toegepast want dit was onrealistisch en onwerkbaar
- anderzijds werden de hoogstpersoonlijke handelingen verkeerd geïnterpreteerd, en door vele vrederechters toegevoegd aan de (fundamenteel verschillende) lijst van onbekwaamheden !
De wet van 21 12 2018 (van toepassing sinds 01 03 2019) formaliseerde terecht die prioriteit van de Wet Patiëntenrechten (WPR)
Dat betekent dat ook voor wie een ‘bescherming voor de persoon’ ingevoerd werd door de vrederechter, prioritair als gesprekspartner voor zijn eigen patiëntenrechten erkend wordt.
Sindsdien is er dus geen sprake meer van enige procedure om toelating van de vrederechter inzake een medische ingreep of toepassing uit te voeren.
(b)Concreet toegepast voor de toelating tot toediening van het Covid-vaccin.
(b1) De cascade van de Wet Patiëntenrechten
Je vindt die cascade schematisch voorgesteld, helemaal onderaan deze blog, in de vorm van 3 slides van mijn recente en toekomstige lezingen daarover.
De Wet Patientenrechten van 22 08 2002 voorziet als uitgangspunt (in art. 14 WPR) dat een meerderjarige zijn patiëntenrechten zelf uitoefent, “voor zover hij hiertoe wilsbekwaam is”, namelijk voor een “geïnformeerde voorafgaandelijke en vrije toestemming in iedere tussenkomst van de (medische) beroepsbeoefenaar” (art 8 §1 WPR).
Die wilsbekwaamheid of onbekwaamheid voor medische toepassingen wordt niet meer afgeleid uit de eventuele bewindvoering, want daarover spreekt de vrederechter zich niet meer uit – ook niet voor bewindvoering voor de persoon.
Niet de jurist (de bewindvoerder, noch de vrederechter) beslist hier of de meerderjarige patiënt in verband met de te bespreken medische ingreep ‘wilsbekwaam’ is maar de medische zorgverstrekker.
De vrederechter beslist in de beschikking tot bewindvoering enkel over de (eventuele) bevoegdheid van de bewindvoerder om de patiëntenrechten van de beschermde persoon uit te oefenen. Dat is een loutere ‘aanwijzing’, enkel voor het geval die beschermde persoon die patiëntenrechten niet zelf zou kunnen uitoefenen.
Dat laatste zal dus concreet beoordeeld worden door de medische zorgverstrekker, en hier komt de vrederechter niet tussen.
Is er in verband met die wilsbekwaamheid omtrent de toestemming voor een medische ingreep (van griepvaccin tot Covid-vaccin) volgens de medische zorgverstrekker een twijfel of probleem, dan treedt de ‘cascade’ van de WPR in werking.
Echter ook dan, voorziet art. 14 §4 WPR dat de patiënt “zoveel mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen, betrokken wordt bij de uitoefening van zijn rechten”.
In het kader van bewindvoering is de rol van de vertrouwenspersoon ook bij dat laatste van groot belang: één van zijn opdrachten is net “de beschermde persoon te ondersteunen bij het uiten van zijn mening ingeval hij niet in staat is deze zelfstandig te uiten (art. 501/2 BW).
(b2) Welke marge van (inhoudelijke) beoordeling komt hier aan de bewindvoerder of de familie toe ?
Die moeten goed beseffen dat ze geen beslissing nemen voor zichzelf, maar voor een ‘beschermde persoon’, dus plaatsvervangend, voor iemand anders.
Bijgevolg is het daarbij niet aan familieleden om hun eigen, intieme overtuiging (omtrent twijfels) over vaccinering op te dringen als plaatsvervangende beslissers voor medisch niet wilsbekwame patiënten.
Immers gaat het hier over een bredere, geobjectiveerde medische overweging in de plaats en voor kwetsbare mensen, die vaak ook deel uitmaken van een specifieke leefsituatie in een instelling.
Ook die organisatorische elementen (bv. timing van inenting in groep en keuze van vaccin) moeten dan in aanmerking komen. Dat is uiteraard een bredere en meer objectieve beoordeling over meer elementen dan wat de bewindvoerder of vertegenwoordiger intiem voor zichzelf zou beslissen.
Het persoonlijk belang van de ‘beschermde persoon’ als patiënt is hier de enige leidraad, niet de intieme overtuigingen van de vertegenwoordiger, de bewindvoerder of het familielid: ‘plaatsvervangend’ betekent hier niet eigengereid ‘plaatsvervullend’.
(b3) Een voorzorgverklaring met Advance Care Planning (ACP) beperkt de marge van beoordeling.
En model van voorzorgverklaring met ACP vind je in m’n jongste boek ‘Praktijkgids voor kwetsbaren in het recht’ (INNIPublishers 2019, p. 123-141)
Wie wilsbekwaam is kan - voor het geval hij ooit wilsonbekwaam wordt - in een voorzorgverklaring ook medische richtlijnen vertrekken. Ik heb dit al voor de wet van 21 12 2018 bepleit voor de prakijk, maar nu voorziet de wet dit uitdrukkelijk.
Ook vaccinering kan bij bij die ACP horen, hetzij als (positive) wens, hetzij als (negatieve) weigering.
Een positieve wilsverklaring moet nog altijd door de medische zorgverstrekker getoetst worden voor de geactualiseerde medische verantwoording ervan - maar in verband met Covid zal dat allicht zeer zelden een probleem stellen.
Een negatieve wilsverklaring daarentegen is bindend, maar met alle consequenties die daar dan kunnen bijhoren voor de (her-)organsisatie van de zorg voor die patiënt. Een negatieve wilsverklaring kan dus voor familie en zorgverstekkers wel heel ingrijpende - zelfs dramamtische - gevolgen hebben: bezin voor je hieraan begint en besef dat je niet alles kan voorzien en plannen. Vertrouwen in je omgeving en medische professionelen is immers ook belangrijk.
(b4) Met wie overleg plegen bij conflict ? Het blijvend belang van (ook) een vertrouwenspersoon.
Van zodra een conflict dreigt, is volgens de WPR een multidisciplinair overleg (zie de slides hierna) aan de orde. Het conflict kan zowel in eerste instantie gaan over de medische wilsonbekwaamheid van de patiënt (of twijfel daarover), als (vervolgens) over de concrete beslissing zelf.
Vooraf herhalen we nogmaals dat die medische wilsonbekwaamheid van de patiënt geen binaire (zwart/wit) benadering mag veroorzaken: steeds moet de patiënt “zoveel mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen” betrokken worden bij de uitoefening van zijn rechten (art. 14 §4 WPR). Ook hier benadrukken we opnieuw dat één van de opdrachten van de vertrouwenspersoon er in bestaat “de beschermde persoon te ondersteunen bij het uiten van zijn mening ingeval hij niet in staat is deze zelfstandig te uiten (art. 501/2 BW).
Daarbij moet de familie uiteraard ook gehoord blijven door de medische zorgverstrekker: dat is zelfs een kwestie van (onrechtstreeks) respect voor de patiënt zelf, die van die familie deel uitmaakt.
Dat is uiteraard des te meer formeel zo wanneer er vanwege de beschermde persoon een vroegere verklaring bestaat die een vertegenwoordiger of een vertrouwenspersoon aanwijst.
De mogeliijkheid voor die aanwijzing is van extreem belang wanneer een advocaat-bewindvoerder zou zijn aangesteld. Immers is die nauwelijks vertrouwd met de intieme wensen van de beschermde persoon, diens persoonlijke, ook filosofische overtuigingen en medische antecedenten.
Strikt genomen valt de familie en de vertegenwoordiger WPR binnen de ‘cascade’ (waarin elk op zijn beurt pas aan de orde komt, en de ene dus de andere uitsluit). Dergelijke belangrijke beslissingen moeten echter zo breed mogelijk gedragen worden, en bij conflict moeten zij dus allemaal betrokken worden, al is het finaal de medische beroepsbeoefenaar die - in de termen van art 14§3 in fine WPR - “de belangen van de patiënt behartigt.
Zelfs als strikt enkel de volgorde van de cascade van art 14 WPR afgelopen wordt, dan nog blijft minstens de ‘vertrouwenspersoon’ in iedere fase van die cascade betrokken. Die blijvende begeleiding is immers de essentie van zijn opdracht.
Er zijn grosso modo vijf mogelijkheden voorhanden voor de aanwijzing van die vertrouwenspersoon.
(1) Vooreerst kan je voor jezelf een (vertegenwoordiger en/of)vertrouwenspersoon aanwijzen, louter binnen het kader van de WPR als afzonderlijke WPR- verklaring.
(2) Ten tweede kan die aanwijzing van een (voorzorgvolmachthouder en) vertrouwenspersoon deel uitmaken (zoals ik al lang bepleit) van een voorzorgvolmacht met ACP (zie daarover mijn handboek ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’, INNIPublishers 2014 p. 42-45, ‘Praktijkgids voor kwetsbaren in het recht’ INNIPublishers 2019, p. 41-42 en 130-133 evenals prof. Tim Wuyts in ‘Patrimonium 2020’ Die Keure 2020, p. 308 & 323).
(3)Ten derde kan je - voor het geval van een latere bewindvoering voor jezelf - in een voorkeurverklaring voor notaris of vrederechter een voorkeur voor een (bewindvoerder en/of) vertrouwenspersoon laten akteren, met die uitdrukkelijke medische opdracht (naast andere bevoegdheden). Die vertrouwenspersoon heeft een zeer ruime opdracht van informatie (toegang tot alle dossiers) maar ook tot actieve standpuntname: “hij drukt de wensen van de beschermde persoon uit wanner deze niet in staat is deze zelf te uiten” (art 501/2 BW).
Daardoor wordt de vertrouwenspersoon zelfs een soort ‘woordvoerder’ van de beschermde persoon. Dat kan ook inderdaad conflicten geven met de bewindvoerder, maar dat is nu net ook de beschermende rol en het ‘vierogenprincipe’ dat de vertrouwenspersoon verklaart en rechtvaardigt.
(4) Ten vierde kan een ‘beschermde persoon’ tijdens de bewindvoering een vertrouwenspersoon aanwijzen met die bevoegdheid: dit is een ‘recht’ waaromtrent de vrederechter slechts een beperkte toetsing heeft (in het bijzonder de residuele wilsbekwaamheid van de ‘beschermde persoon’ hiervoor). Zie daarvoor het (algemeen) model op deze website (klik hier).
(5) Ten vijfde kan een familielid of een naaste die met de via bewindvoering ‘beschermde persoon’ tijdens die uitvoering van het bewind dergelijke opdracht als vertrouwenspersoon nastreven: ook daarvoor vind je een (algemeen) modelfomulier op deze website (klik hier).
Tot slot een warme oproep, in het bijzonder in deze corona-tijd !
Laat ik dit stuk afsluiten met een warme oproep voor wie het (nu nog wilsbekwaam !) kan om:
-een voorzorgvolmacht af te sluiten met aanwijzing van een vertegenwoordiger en/of vertrouwenspersoon voor zijn patiëntenrechten, aangevuld met positieve en/of negatieve medische wilsverklaringen (model daarvoor in mijn Praktijkgids p. 123-141)
- of een voorkeurverklaring (voor het geval van bewindvoering) voor een bewindvoerder en/of vertrouwenspersoon met die bevoegdheid.
Afspraak op mijn publieke agenda (webinars) voor meer uitleg, en….
Hou het veilig!
#samentegencorona
BEWINDVOERING EN COVID (-VACCIN)
2 maart 2021
Het is niet aan familieleden om hun eigen, intieme overtuiging (omtrent twijfels) over vaccinering op te dringen als plaatsvervangende beslissers voor medisch niet wilsbekwame patiënten.
Immers gaat het hier over een bredere, geobjectiveerde medische overweging