Questioning Justice
Questioning Justice
2015/16
De wet van 17 maart 2013 betekende een quantumsprong voor een meer menselijke en een meer Mensenrechtelijke benadering van onze kwetsbare medemensen.
Het resultaat op het terrein blijft achter bij de verwachtingen, al maken vooral mondige families steeds assertiever aanspraak op een zorgzaam juridisch ‘maakwerk’ dat de eenheidsworst van vroeger moet vervangen.
De Driekoningenbrief van 6 januari 2016 schudde de magistratuur wakker en de eerste resultaten tekenen zich af (link naar Law Blog 6 mei 2016 over baanbrekend vonnis hier).
Die rechtspraak zal ‘the proof in the pudding’ blijven en daar wordt door een terecht veeleisend publiek voor de kwalitatieve overheidsdienst die Justitie betekent, waakzaam op toegezien.
Uiteraard zal de wet moeten bijgesteld worden waar nodig, zonder dat aan letter of geest van het UNO-verdrag van 2006 getornd wordt. Het zal vooral de zaak worden om een nieuwe mentaliteit in een meer mensgerichte, dienstbare en dus moderne justitie te creëren.
In mijn Law Blog van gisteren schetste ik bijna dag op dag één eeuw geschiedenis van de verantwoordelijkheid van de Belgische Staat voor ‘malpractice’ binnen de eigen overheidsdienst Justitie. Zo’n claim noodzaakt een procedure en is dus per definitie opnieuw conflictueel.
Ik beloofde toen drie andere denkpistes.
Vandaag geef ik die drie mildere suggesties die via een meer serene techniek op langere termijn het werk van vrederechters kunnen begeleiden en voor alle persoonlijk en familiaal betrokkenen een meerwaarde kunnen betekenen.
In stijgende volgorde van snelle haalbaarheid zijn die drie tools: (1) de juridische techniek van ‘cassatie in het belang van de wet’, (2) het VN-Comité voor de Rechten van Personen met een handicap, en (3) het meldpunt van de groep achter de Driekoningenbrief.
Ik overloop ze snel één voor één, met heel veel waardering en dank aan al wie me daarvoor inspireerde.
EERSTE TOOL: de juridische techniek van ‘cassatie in het belang van de wet’.
De vrederechter met de meest veelzijdige ervaring in Justitie is wellicht met lengtes voorsprong de vrederechter van het derde kanton Brugge. Paul Dauw was in de loop van zijn lange carrière advocaat, rechter in de rechtbank van koophandel, rechter in de rechtbank van eerste aanleg (en beslagrechter), raadsheer in het hof van beroep, en werkte ook met opdracht in het Hof van Cassatie.
Eind verleden jaar liet Paul Dauw op justitie een proefballon los om U tegen te zeggen. Met ‘Wondertools voor de wetgever’ publiceerde hij in het Nieuw Juridisch Weekblad van 12 11 2015 (p. 718 – 741, Kluwer-uitgave, link naar samenvatting hier) een opmerkelijke reeks samenhangende voorstellen voor een vlottere en efficiëntere justitie.
Ik pik daar graag het voor ons makkelijkste voorstel uit, want het bestaat wettelijk, al is het in onbruik geraakt: ‘cassatie in het belang van de wet’, volgens art. 612, 1089, en 1090 Gerechtelijk Wetboek. Die godvergeten artikelen zijn van een ontwapenende evidentie voor wanneer rechters er onderling niet uit raken.
Art. 612 Ger.W. voorziet de bevoegdheid van het Hof van Cassatie om te trancheren over “beslissingen in laatste aanleg die strijdig zijn met de wetten of procesvormen, voornamelijk wanneer uit die beslissingen een blijvend verschil van interpretatie omtrent een rechtspunt blijkt”.
Hoe komt het Hof van Cassatie daar dan aan ? Wel gewoon via art. 1089 Ger.W. dat de aanvoerroute regelt: “de beslissingen in laatste aanleg die strijdig zijn met de wetten of met de procesvormen en waartegen geen enkele partij in voorziening is gekomen binnen de wettelijke termijn, worden door de procureur-generaal ambtshalve aangebracht bij het Hof van Cassatie”.
Wat gebeurt er dan ? Op het eerste gezicht niet veel, zegt art. 1090 Ger.W. :”Het Hof (van Cassatie) vernietigt (die) beslissingen, evenwel met dien verstande dat de partijen die vernietiging niet kunnen doen gelden om zich te onttrekken aan de beschikkingen van de vernietigde beslissing”.
Blijft alles dan toch bij het oude ? Voor die partijen wel, maar niet voor de rechtspraak, en dus voor de toekomstige partijen in het zelfde soort juridisch dispuut. Die juridische techniek vervangt dus een beetje het Angelsaksisch equivalent van het ‘precedent’ dat wij niet kennen, en waardoor volgens Paul Dauw “de rechtseenheid en rationaliteit van het systeem (van onze rechtspraak) schraler en brozer” wordt.
In die procedure worden partijen inderdaad niet gehoord, maar het voordeel is wel dat dat dit kan dienen “om dubieuze punten bij nieuwe rechtsvorming snel op te lossen, zodat rechtzoekenden niet behoeven te wachten totdat één hunner bereid wordt gevonden om een rechtspunt van soms gering financieel belang (aan het Hof van Cassatie) voor te leggen” (Dauw citeert in zijn stuk terecht het pleidooi van de Nederlandse auteurs E. Korthals Altes en H.A. Groen).
Paul Dauw besluit dan ook tot de fenomenale meerwaarde: “Door dubieuze of verkeerde rechtsopvattingen onmiddellijk door het hoogste rechtscollege te laten wegwerken of te laten uitklaren, wordt voorkomen dat tijd, energie en geldelijke middelen worden besteed door echtzoekende, advocaten, rechters en magistraten van het openbaar ministerie in gelijkaardige aangelegenheden. De kracht van de tool is exponentiëel: doordat de rechtsvraag is uitgeklaard, worden litiges voorkomen (...)”.
Vrederechter Dauw stelt voor die techniek dan ook actief en gecoördineerd te promoten, bv. via een commissie van magistraten en advocaten bij wie uitspraken aangebracht kunnen worden en onderzocht worden. Die commissie kan bepaalde dossiers dan voorleggen aan de procureur-generaal van Cassatie, die de procedure vervolgens bij het Hof kan opstarten.
De verwarrende, gefragmenteerde, hyper-gelokaliseerde, soms eigenzinnige, en zelfs voltrekt illegale rechtspraak in het kader van bewindvoering zou voor deze – bestaande – tool alvast een dringend werkterrein kunnen blijken.
TWEEDE TOOL: het VN-Comité voor de Rechten van Personen met een handicap.
In een nog recentere editie van het Nieuw Juridisch Weekblad (van 03 02 2016, p. 50 – 62 – link hier) vond ik een al even interessante tip in het stevige stuk van Stef Keunen, assistent bestuursrecht aan de Universiteit Hasselt.
Hij onderzocht hoe het VN-Comité het verdrag van 13 december 2006 – dus binnenkort 10 jaar oud – concreet invult aan de hand van eigen rechtspraak. Vergeten we inderdaad niet dat dit verdrag de basis vormt van onze nieuwe wet van 17 maart 2013 en een inclusief perspectief wil bieden aan personen met een handicap die globaal gezien 15% van de wereldbevolking uitmaken.
Het Verdrag zelf (het VRPH) voorziet niet in een individuele klachtenprocedure maar daaraan werd verholpen – legt Stef Keunen uit – via het Facultatief Protocol dat twee procedures voorziet. Enerzijds kunnen individuen of groepen daarvan, klachten aanbrengen bij het Comité, en anderzijds kan het Comité ook zelf spontaan het initiatief nemen om onderzoek te voeren naar schendingen van het VRPH. Klagers mogen niet anoniem werken, en moeten ook alle interne rechtsmiddelen hebben uitgeput.
Iedere Staat die het VRPH onderschreef, moet rapporteren over zijn initiatieven ter uitvoering van het Verdrag, maar let wel: niet-gouvernementele organisaties mogen ook een ‘schaduwrapport’ indienen, dat kritischer kan uitvallen en waarop de betrokken Staat dan moet antwoorden.
Keunen verwijst naar juridische commentaar die de meerwaarde van die internationale juridische klachtenprocedure toejuicht omdat die “individuen toelaat om hun klacht te brengen voor een orgaan dat als minder bevooroordeeld wordt beschouwd dan de nationale rechtbanken”.
Wel kan het Comité geen echte sancties opleggen: haar beslissingen zijn slechts adviezen – in tegenstelling tot de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens die wel bindend en concreet afdwingbaar zijn in de lidstaten.
Toch mag het gezag daarvan niet onderschat worden, denk ik dan zelf, want die “adviezen” kunnen dan weer voor onze nationale rechtbanken neergelegd worden als ‘overtuigingsstuk’ met hoog ethisch en juridisch gezag om voor de rechter als leidraad en inspiratie te dienen – en zo gaat het dus toch vooruit.
DERDE TOOL: het meldpunt van de groep achter onze Driekoningenbrief.
Het idee van een ‘meldpunt’ over zowel ‘malpractice’ als ‘good practices’ in bewindvoering groeide binnen het kader van de actie van een 50-tal landelijke organisaties voor de ‘Driekoningenbrief’ over bewindvoering van 6 januari 2016.
Het meldpunt zou – maar dit is slechts mijn persoonlijke mening en mijn tip bij deze - zowel kunnen samenwerken met de ‘commissie’ die vrederechter Paul Dauw voorstelt als filter voor de ‘cassatie in het belang van de wet’, als een doorgeefluik naar het VN-Comité kunnen betekenen.
Immers gaat het telkens om een vorm van ‘monitoring’ die kan bijdragen aan de verdere implementatie van het VN-Verdrag en de evaluatie en optimalisering van onze Belgische wet van 17 maart 2013. En daar werken we toch allen graag positief aan mee ?
Dank bij voorbaat voor uw feedback hierover: I rest my case ;-)
bewind: 3 nieuwe TOOLS
10 mei 2016
Vandaag geef ik die drie mildere suggesties die via een meer serene techniek (dan de Anca-claims) op langere termijn het werk van vrederechters kunnen begeleiden en voor alle persoonlijk en familiaal betrokkenen een meerwaarde kunnen betekenen.