Questioning Justice
Questioning Justice
2018/19
‘Vertrouwen’ is een sleutelwoord in de buitengerechtelijke bescherming, want een soort ‘contract’ vervangt later (misschien) ooit de (gerechtelijke) bescherming die de vrederechter zou organiseren.
Vandaar dat ik die lelijke, officiële term voor de buitengerechtelijke bescherming, nl. ‘lastgeving’ (ook wel zorgvolmacht genoemd) graag vervangen wil zie door een meer betekenisvolle en eigen term: ‘plaatsvertrouwing’.
Het klinkt dan alvast veel duidelijker waar het om gaat: de ‘plaatsvertrouwer’ (‘lastgever’) schrijft zijn ‘plaatsvertrouwing’ (lastgeving) uit en stelt daarbij een ‘plaatsvertrouwde’ (‘lasthebber’) aan.
De ook juridisch-technische redenen voor dat meer zorgvuldig en zorgdragender taalgebruik binnen de context van deze ‘zorgjustitie’ vindt u in een aparte law blog van 02 06 2018 (link hier) en herhaalde uw #justitiefluisteraar ook in zijn analyse van het wetsontwerp Geens (in De Juristenkrant van 24 10 2018).
Die ‘plaatsvertrouwing’ (ook ‘voorzorgvolmacht’ genoemd) is een gigantisch succes: medio 2018 waren er al 86.000 van geregistreerd (zie daarover minister Koen Geens bij De Inspecteur en De Radiorechter van Radio 2 op 25 09 2018).
Dat vertrouwen van familieleden in dit concept van buitengerechtelijke bescherming wordt echter spijtig genoeg niet door alle magistraten gedeeld.
Naarmate de populariteit van de zorgvolmacht (of ‘plaatsvertrouwing’) toeneemt, blijkt inderdaad steeds duidelijker het wantrouwen van een aantal vrederechters tegenover dit familiaal - intiem alternatief voor bewindvoering (zie de verklaring “koele minnaar” van de vertegenwoordiger van de Conferentie van de Voorzitters van de vrederechters in de recente hoorzitting voor de Commissie van Justitie op 6 november 2018 (link hier naar kamerdocument DOC 54 3303/008 p. 125 onder B.2.3.1) ).
Veel inkt is al gevloeid over de (ook ingevolge het VN-Verdrag van 13 12 2006) achterhaalde, autoritaire beschermingscultuur waarvan de betuttelende effecten nog steeds ten onrechte blijven doorsijpelen in bepaalde rechtspraak (1).
Om te vermijden dat die ‘plaatsvertrouwing’ (of ‘zorgvolmacht’) ‘kaduuk’ wordt verklaard naar aanleiding van een alarmbel- of zelfs de dienstbelprocedure (resp. art. 490/2 §2 en 490/1 §2 BW) bij de vrederechter, is het goed dat project te versterken door een tweede vertrouwensfiguur te positioneren naast de ‘plaatsvertrouwde’ (aka ‘lasthebber’) zodat ook hier het ‘vier-ogen-principe’ als waarborg kan aangetoond worden.
Die tweede vertrouwensfiguur heeft dan geen uitvoerende bevoegdheid als vertegenwoordiger, maar vooral een raadgevende en toeziende bevoegdheid.
Vandaar mijn pleidooi voor het contractueel invoegen van een ‘vertrouwenspersoon’ in de buitengerechtelijke bescherming - zoals die ook al bestaat in het kader van de bewindvoering.
Dergelijke extra-aanwijzing versterkt het systeem voor het geval van conflicten.
Graag verwijs ik naar mijn uitvoerige toelichting daaromtrent in het handboek ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’ p. 42 - 45 (INNI Publishers 2014).
Deze aanwijzing van een vertrouwenspersoon is door de wet (nog) niet voorzien, maar ook nu al wel toegelaten en uiteraard facultatief.
Die contractvrijheid voor de keuze van ingrediënten maakt nu eenmaal deel uit van het ‘voorgerecht zonder het hoofdgerecht’ (thema van mijn Cahier ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’, INNI Publishers 2014).
Daarenboven geeft de wet ook al een hint in die richting.
Artikel 490/2 § 1, lid 3 BW suggereert zelf – kennelijk voor het geval de lastgever (de plaatsvertrouwer) niet meer wilsbekwaam zou zijn – dat in de lastgeving “derden aangewezen” zouden worden die de lasthebber (de plaatsvertrouwde) “op de hoogte brengt van de handelingen die hij verricht”.
Dat mag begrepen worden als de mogelijkheid tot aanwijzing van een vertrouwenspersoon en een eventuele verplichting tot verslaggeving door de lasthebber (de plaatsvertrouwde), met rapportering aan de vertrouwenspersoon.
Er kunnen bijgevolg één of meerdere vertrouwenspersonen aangesteld worden.
Dergelijke aanstelling is ook bijzonder nuttig omwille van de louter private uitvoering van het beschermingsstatuut ‘zonder pottenkijkers’. (In dezelfde zin: C. De Wulf, ‘De nieuwe wettelijke regeling inzake beschermde personen’, T.Not. 2013, 273 nr. 38).
Het zou ook goed zijn dat de wetgever die extra figuur van de (buitengerechtelijke) ‘vertrouwenspersoon’ actief zou promoten, door die uitdrukkelijk als mogelijkheid in te schrijven in dat buitengerechtelijke luik van de nieuwe wetgeving.
In het geval van een (alsdan notariële) plaatsvertrouwing waarbij ook mogelijkheden van schenking en wijziging huwelijkscontract of samenlevingscontract ingebouwd worden, lijkt dat overigens een must.
Zo adviseer ik in (artikel 8 van) mijn modellen van zorgvolmachten (on line op de website - via deze link hier) zelfs een uitbreiding van de bevoegdheid van de vertrouwenspersoon: ik voorzie er immers het inbouwen van een toestemmingsvereiste - en dus meteen vetorecht - voor wat in de regel de belangrijkste vervreemdingsmogelijkheid betreft, nl. de verkoop van onroerende goederen (maar dan is ook de notariële vorm van de akte van ‘plaatsvertrouwing’ noodzakelijk).
Keuze van de vertrouwenspersoon.
De aanstelling moet bij de redactie van een ‘plaatsvertrouwing’ een loutere mogelijkheid blijven en uiteraard geen verplichting worden.
De vertrouwenspersoon wordt gekozen omwille van zijn sterke persoonlijke band met de lastgever, maar eventueel ook omwille van de meerwaarde van technische of juridische kennis.
Opdracht van de vertrouwenspersoon
Hoe de functie van de vertrouwenspersoon inhoudelijk ingevuld wordt, is eveneens volledig vrij en maakt deel uit van voorwaarden bij de uitvoering van het buitengerechtelijk beschermingsstatuut.
Advies: de lastgeving (plaatsvertrouwing) kan voorzien dat voor bepaalde belangrijke beslissingen raad wordt gevraagd aan de vertrouwenspersoon. Dat kan bv. voor verkoop van onroerende goederen, het uitvoeren van schenkingen.
Toestemming: wanneer in de voorwaarden van de lastgeving “eensluidend advies” van de vertrouwenspersoon aan de lasthebber wordt opgelegd, komt dat op een vetorecht neer.
De akte van lastgeving moet dan ook nauwgezet omschrijven hoe dergelijke toestemming van de vertrouwenspersoon aan de lasthebber geformaliseerd wordt. Dat moet vrij evident schriftelijk. Dat kan dan een mail zijn of een formeel schrijven, eventueel zelfs de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon bij het verlijden van een notariële akte.
Toezicht: in de gerechtelijke bescherming vervangt de vertrouwenspersoon het op te heffen statuut van ‘toeziende voogd’. Bijgevolg mag dat ook zo toegepast worden in de buitengerechtelijke bescherming. Wanneer aan de lasthebber opgelegd wordt op al dan niet regelmatige tijdstippen te rapporteren, kan voorzien worden dat ook de vertrouwenspersoon dat verslag ontvangt (minstens vanaf de wilsonbekwaamheid van de lastgever).
Bemiddelaar: wanneer zich spanningen voordoen tussen lastgever en lasthebber (resp. plaatsvertrouwer en plaatsvertrouwde) kan de vertrouwenspersoon de “ontmijner” worden om te vermijden dat het systeem van buitengerechtelijk bescherming “ontploft”.
Klokkenluider: de vertrouwenspersoon moet verantwoordelijkheid op- nemen als de buitengerechtelijke bescherming ontspoort en dan de ‘alarmbelprocedure’ opstarten.
Onverenigbaarheden inzake de vertrouwenspersoon
We mogen - in afwachting van een wettelijke regeling - aannemen dat hier ook de onverenigbaarheden toepasselijk zijn als voor een vertrouwenspersoon in het kader van de gerechtelijke rechtsbescherming: die regels zijn er immers net om een kwetsbare persoon te beschermen.
Artikel 501, lid 6 BW voorziet dat o.m. niet als vertrouwenspersoon kunnen worden aangewezen: personen ten aanzien van wie een rechterlijke of buitengerechtelijk beschermingsmaatregel werd genomen, alle rechts- personen (dus ook alle stichtingen), evenals wie ontzet is uit het ouderlijk gezag.
Indien die onverenigbaarheid niet gerespecteerd zou worden, lijkt het onmogelijk dat een vrederechter binnen het kader van de (facultatieve) ‘dienstbelprocedure’ van artikel 490/1, § 2, lid 2 BW zou kunnen “vaststellen dat de lastgeving beantwoordt aan het belang van de lasthebber” en zo zou de vrederechter kunnen weigeren dat de lastgeving geheel zou worden uitgevoerd. Minstens zou dat gedeeltelijk onmogelijk zijn, met name in verband met dergelijke aanstelling van een vertrouwenspersoon in strijd met die regel van onverenigbaarheid.
Uitzonderingen
Merkt op dat de onverenigbaarheden inzake vertrouwenspersoon binnen het kader van de gerechtelijke bescherming niet helemaal gekopieerd werden vanuit de onverenigbaarheden voor de bewindvoerder.
Vooreerst is het niet mogelijk een rechtspersoon als vertrouwenspersoon aan te stellen, daar waar de aanstelling als bewindvoerder – en dus ook als lasthebber – wel mogelijk is voor een private stichting “die zich uitsluitend inzet voor de beschermde persoon” (art. 496/6, 2° BW). Ook dergelijke stichting kan dus niet aangewezen worden als vertrouwenspersoon.
Anderzijds is de aanstelling als bewindvoerder – en dus ook als lasthebber – verboden voor “bestuurs- of personeelsleden van de instelling waar de beschermde persoon (dus de lasthebber) verblijft”.
Dat verbod geldt niet voor de aanstelling als vertrouwenspersoon.
Echter dient een bestuurs- of personeelslid, dat in die situatie aangezocht wordt als vertrouwenspersoon uiteraard vooreerst al rekening te houden met de eigen regels van statuut en deontologie. Daarenboven is een afweging inzake opportuniteit ook aangewezen.
Problemen bij het functioneren van de vertrouwenspersoon
Wanneer binnen het kader van de uitvoering van een lastgeving problemen zouden rijzen met betrekking tot het functioneren van een vertrouwenspersoon, kan de vrederechter evengoed ten aanzien van deze ingrijpen binnen het kader van de ‘alarmbelprocedure’ en bij die gelegenheid beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer mag uitoefenen.
Die bevoegdheid haalt de vrederechter niet uit artikel 501/1, lid 3 BW (inzake de gerechtelijke bescherming) maar uit zijn algemene bevoegdheid binnen het kader van de ‘alarmbelprocedure’ om bij conflicten inzake lastgeving tussen te komen en minstens “gedeeltelijk een einde te maken aan de lastgeving ingeval de uitvoering ervan van die aard is dat de belangen van de lastgever in gevaar worden gebracht” (art. 490/2, § 2, lid 1BW).
In dergelijk geval zou de vrederechter ook een andere vertrouwenspersoon ambtshalve kunnen aanstellen. Op die manier ‘redt’ hij de buitengerechtelijke bescherming en volgt hij ook de (vermoede) wil van de lastgever (de plaatsvertrouwer, die per hypothese ondertussen wilsonbekwaam is geworden).
Daarenboven beschikt de vrederechter over die bevoegdheid in het kader van de gerechtelijke bescherming (art. 501, lid 4 in fine BW), terwijl artikel 490/2, § 2, lid 1 BW de vrederechter toelaat de lastgeving minstens “gedeeltelijk te vervangen door een rechterlijke beschermingsmaatregel die de belangen van de lastgever beter dient”.
Bijgevolg kan een louter ‘vervangende’ ingreep inzake de vertrouwenspersoon ook al gelden als dergelijke beperkte toepassing van gerechtelijke bescherming.
Besluit
De wetgever zou er goed aan doen de buitengerechtelijke bescherming te versterken door de expliciete invoering van de (ook daar facultatieve) figuur van de ‘vertrouwenspersoon’.
Vermits de ‘werkdruk’ van de vrederechters de toetssteen van veel hervormingen wordt, lijkt het toch mooi meegenomen dat dit alternatief van de buitengerechtelijke bescherming versterkt zou worden en minder aanleiding zou geven tot (vaak nodeloze) verdachtmakingen en procedures.
(1) Prof. Tim Wuyts verwees in zijn bijdrage voor de studievoormiddag dd. 17 10 2015 voor de vrederechters (Elfde Rechtskroniek) bij zijn inleiding in voetnoot 7 naar mijn Knack.be-stuk van 31 07 2015 wanneer hij stelt: “Ook de betrokken actoren hebben een belangrijke verantwoordelijkheid bij de toepassing van de nieuwe wet naar de geest ervan”.
Tim Wuyts besloot: “De wetgever “had in het bijzonder tot doel de drempel voor de familiale bewindvoerders te verlagen, de aanstelling van een vertrouwenspersoon te stimuleren, de bescherming van de persoon slechts in uitzonderlijke omstandigheden mogelijk te maken en de bijstand als gemeenrechtelijk regime op te leggen. Ook op dit punt rijst er kritiek. De noodzakelijke mentaliteitswijziging bij de diverse actoren betrokken bij het bewind zou in heel gevallen nog achterwege blijven. De nieuwe wet zou in sommige gevallen zelfs een achteruitgang in de praktijk betekenen. Dergelijke praktijken zijn uiteraard verwerpelijk en moeten worden bestreden met de gangbare rechtsmiddelen” (Tim Wuyts, ‘Een jaar toepassing van het eengemaakte beschermingsstatuut. Een tussentijdse evaluatie en aanbevelingen tot bijsturing waar nodig.’, Rechtskroniek voor de Vrede- en Politierechters 2015, Die Keure, Brugge, 222, 31 nr 53).
vertrouwenspersoon bij ‘lastgeving’
28 december 2018
“Het zou ook goed zijn dat de wetgever die figuur van de (buitengerechtelijke) ‘vertrouwenspersoon’ actief zou promoten, door die uitdrukkelijk als mogelijkheid in te schrijven in de wet.”
M’n op 30 november 2016 bij Uitgeverij EPO verschenen boek ‘De kracht van rechtvaardigheid’ is in alle boekhandels te verkrijgen en via bol.com.
Het verscheen een jaar later ook in het Frans (bij NowFuture Editions).
Voor de eerste commentaren op de NL versie klik je hier op deze link.
Voor de commentaren van de Leuvense professoren als respondent bij de boekvoorstelling van 13 12 2016, klik je hier op deze link.
Over zorgvolmacht en bewindvoering vind je m’n boeken ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’ (in versies voor juristen en niet-juristen) bij INNI Publishers met verdere info via deze pagina ‘Bewindvoering’.
Schrijf hier in op de Nieuwsbrief van je #justitiefluisteraar (GPDR proof !)