Questioning Justice
Questioning Justice
2017-18
Wat voorafging (met de blogs van 19/9 en 23 10 jl.).
De Law Blog van 19 september 2017 droeg de titel ‘Kafka in Ieper’. Daar ging het om een ‘machtiging’ (toelating) van de vrederechter van Ieper II-Poperinge tot verkoop van een woning van een beschermde persoon zonder dat die, noch zijn familie gehoord waren. In een baanbrekende beschikking kort geding stak de Ieperse voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg stak daar een stokje voor en verbood hij de bewindvoerster van die toelating gebruik te maken (zie het Rechtskundig Weekblad van 02 09 2017).
Die pas recent in de professionele pers verschenen Ieperse beschikking in kort geding van 24 06 2016 (lees daarover al m’n Law Blog van 17 08 2016 ‘rechtsmiddelen en bewind’ en m’n seminaries 2016/17) illustreert op een vrij onthutsende manier hoe de belangen van beschermde personen (en soms ook die van hun familie) verdedigd moeten worden tegen vrederechters (!) die het met ‘inspraak’ of ‘tegenspraak’ – en de daarvoor geldende regels van procedure – niet nauw nemen.
Dit is een oud zeer, ook triest geïllustreerd door het recente ‘WereldAlzheimerDagvonnis’ van de vrederechter van Brugge IV (Law Blog van 23 10 2017).
Het probleem is zo oud als de inwerkingtreding van de nieuwe wet omtrent bewindvoering op 1 september 2014.
Een jaar na die inwerkintreding maakte uw #justitiewatcher van die rechtspraktijk een eerste balans in Knack van 31 juli 2015 onder de weinig bemoedigende titel ‘Hoe een nieuwe wet die de zwakkeren moest beschermen in één jaar tijd volledig uitgehold werd’.
Een half jaar later leidde dat - met de inzet van velen, onder wie ere-volksvertegenwoordiger Luc Goutry - tot de Driekoningenbrief 2016 Exact een jaar later, op Driekoningendag 2017 werd het ‘Meldpunt bewindvoering’ opgericht.
Een van de meest flagrante pijnpunten blijft de toepassing van de overgangsmaatregelen bij bestaande bewindvoeringen en bij overschakeling van verlengde minderjarigheid naar de nieuwe wet.
Onder meer in de Juristenkrant van 11 11 2015 (Kluwer, Legal World) toonde ik aan dat het ‘activisme’ dat sommige vrederechters hierbij aan de dag leggen, stoelt op een fundamenteel verkeerde toepassing van de wet. De vrederechter moet hier immers helemaal niet ingrijpen want de wet regelt de overgang volledig automatisch (per 1 september 2019).
Ook in mijn recent advies aan de Kamercommissie Justitie haalde ik die ‘malpractice’ aan als een volledig nutteloos veroorzaakte werkdruk (zie daarover ook: prof. T. Wuyts, ‘Een jaar toepassing van het eengemaakte beschermingsstatuut. Een tussentijdse evaluatie’ Rechtskroniek voor de Vrederechters 2015, Die Keure, p. 3-31 die m’n Knack-artikel herhaaldelijk citeert).
Al in dat Knack-artikel van 31 07 2015 bleek dat - tot overmaat van ramp - die compleet nutteloze vrederechterlijke interventie van ‘ambtshalve kanteling’ vaak geschiedde zonder dat de beschermde persoon gehoord werd: de derde, daarin aangehaalde case betrof een uitspraak van de vrederechter van Brugge IV van 2 februari 2015 – eentje van de 19 van die dag aldaar. In 6 van de 19 gevallen vermeldden de Brugse beschikkingen overigens een woonplaats van buiten het kanton.
De praktijk waarbij beschermde personen in zo’n (bijna steeds overbodige) ‘kantelprocedure’ niet eens gehoord worden, werd - merkwaardig genoeg - zo goed als aanbevolen in het Tijdschrift voor Vrederechters via de publicatie van een vonnis van de vrederechter van Vorst van 26 11 2014 (T.Vred. 2015, 338) – auteur van twee boeken over bewindvoering (Kluwer) en ex-lid van de Hoge Raad voor de Justitie.
In mijn Law Blog van 20 03 2016 weerlegde ik het beweerd ‘louter administratief karakter’ van zo’n ‘kantelbeschikking’.
Die juridisch onjuiste maar ook verspillende en riskante praktijk blijkt nog altijd door te gaan, soms met een meer discrete aanpak.
Zo krijgen ouders van verlengd minderjarigen (die ‘van rechtswege’ per 01 09 2019 onder het nieuw statuut vallen) in bepaalde kantons een – wat misleidende - brief van het vredegerecht waarin beweerd wordt dat “aan de staat van verlengde minderjarigheid een einde komt”. Dat is eigenlijk maar half waar: die bescherming gaat immers vol-automatisch over in de nieuwe bescherming. Opmerkelijk: door de griffie wordt dan vaak meteen een ‘model van verzoekschrift’ bijgevoegd met de vraag ‘dit te willen invullen en terugsturen’.
Dat leidt dan technisch inderdaad niet tot een ‘ambtshalve’ procedure en de betrokkenen worden ook wel gehoord. Het blijft echter een perfect overbodige procedure, gezien de wet een automatische overgang regelt per 01 09 2019 met daarna een uitdrukkelijke evaluatieperiode van 2 jaar en daarenboven een permanente mogelijkheid tot herziening (art 492/4 & 496/7 BW).
Als bij zo’n procedure de familiale voorkeur gerespecteerd wordt en als geen overdadige ‘onbekwaamheden’ uitgesproken worden (al te vaak wél bv. voor ‘de uitoefening van de politieke rechten’) is het gevolg enkel wat voorbarige paperasserij. Maar dat is twee keer ‘als’... want als de vrederechter dan toch een advocaat als bewindvoerder (eventueel zelfs over ‘de persoon’) aanstelt, ben je als familielid nog niet thuis. (lees daarover de tweede case in het Knack-artikel van 31 07 2015). Je kan in dàt geval wel hoger beroep aantekenen.
Daarnaast is het echter een vrij onthutsende vaststelling dat dergelijke (we herhalen het: overbodige) ‘kantelprocedures’ blijkbaar wel in een vorm van samenspraak gebeuren tussen de advocaat-bewindvoerder en de vrederechter, maar zonder dat de beschermde persoon zélf gehoord wordt.
Dat was de situatie waarin Mirabelle (we gebruiken niet haar echte naam) midden 2016 terecht kwam.
Mirabelle was in 2012 bij haar meerderjarigheid onder ‘voorlopig bewind’ (dus enkel haar ‘goederen’, volgens de oude wet) gesteld om financieel misbruik te voorkomen. Ondertussen woont zij probleemloos in een appartementencomplex van een dienst voor begeleid wonen. Mirabelle is een zelfbewuste, welbespraakte jonge dame. Ze heeft een partner, gaat zelfstandig op vakantie en werkte al een tijdje als vrijwilligster in een crèche.
In 2016 ontvangt Mirabelle een brief van het vredegerecht Brugge I met meteen al een beschikking waaruit blijkt dat zij nu ook qua ‘persoon’ onder bewind is gesteld en qua goederen onbekwaam werd verklaard voor “het sluiten van een overeenkomst van welkdanige aard” – een patent onwettelijke standaardformulie die ik vergelijk met de ‘burgerlijke dood’ (zie m’n opinie op VRT.be van 15 09 2017).
Noot tussendoor: het is uitgerekend dié opinie die de Gentse advocaat Nadine Verbeest viseerde toen zij in de studienamiddag ‘Bewindvoering in tijden van lage rente’ haar lezing (onder voorzitterschap van de Oost-Vlaamse korpschef-vrederechter Kristiaan Rotthier) startte met “Ik heb mij blauw geërgerd aan de commentaar in de pers van ere-vrederechter Jan Nolf”). Dàt zegt misschien vooral iets over de opleiding van bewindvoerders, overigens met inspiratie van ING (link hier).
In de Brugse beschikking voor Mirabelle blijkt een veelzeggende tegenspraak geslopen. Enerzijds is de procedure – althans volgens de tekst van de beschikking zelf – opgestart “ten verzoeke van” de advocaat-bewindvoerder van Mirabelle. Inderdaad vermeldt de beschikking een “schrijven” van de ‘verzoekende partij-voorlopige-bewindvoerder’.
Anderzijds vermeldt de beschikking een “ambtshalve inschrijving” en een “proces-verbaal van ambtshalve inschrijving”: daaruit moet integendeel afgeleid worden dat de procedure eigenlijk een ‘ambtshalve’, dus spontaan en eigen initiatief van de vrederechter zelf betreft. Tja.
De brief dateert van vier dagen voor het proces-verbaal van ‘ambtshalve inschrijving’, en de beschikking volgde de dag zélf van die ambtshalve inschrijving.
Mirabelle was niet op de hoogte van het initiatief van haar advocaat-bewindvoerder en werd door de vrederechter niet opgeroepen.
Zij had de vrederechter (naar wie het dossier overgezonden was door de vrederechter van het kanton waar ze vroeger woonde) nooit gezien. Nochtans verwijst de beschikking “naar het onderhoud dat de rechtbank eerder had met de beschermde persoon waaromtrent voorheen proces-verbaal werd opgesteld”. Verder is sprake van “het persoonlijk contact met de beschermde persoon dat wij in het verleden hadden”: ook dat blijkt een stijlformule. Papier is soms geduldig, soms ook in justitie.
Die beschikking van 2016 verwijst wel naar een ‘geneeskundige verklaring’, maar dat is de geneeskundige verklaring van 2012 die aanleiding gaf tot de initiële aanstelling van de ‘voorlopig bewindvoerder over de goederen’.
Van enige actualisering van het dossier is dus niet in het minst sprake.
Volgens vaststaande rechtspraak is tegen dergelijke eenzijdige beschikking geen hoger beroep mogelijk door wie daarbij over het hoofd gezien werd, nl. de beschermde persoon zelf: enkel derdenverzet is mogelijk (zie daarover de Law Blog over derdenverzet)
Bijgevolg nam Mirabelle een persoonlijk advocaat (meester Bart Dierickx-Visschers) onder de arm om derdenverzet aan te tekenen (wat dan nog via de gerechtsdeurwaarder dient betekend te worden, met alle extra bijhorende kosten).
In de akte derdenverzet werd verwezen naar haar feitelijk situatie en een actuele medische verklaring die zij nu zelf uitlokte. Op juridisch vlak werd verwezen naar het gebrek aan tegenspraak in de onwettelijk gevoerde procedure, de principes van het VN-verdrag van 2006 (subsidiariteit en proportionaliteit) en de nieuwe Belgische wetgeving van 2013.
In het najaar 2016 volgde dan – deze keer op tegenspraak – het vonnis van dezelfde vrederechter van Brugge I.
De motivering is beperkt tot een algemene verwijzing naar “de debatten en voorliggende stukken”.
De vrederechter verklaart het derdenverzet ontvankelijk en gegrond en doet zijn oorspronkelijke beschikking inderdaad gedeeltelijk te niet.
Mirabelle wordt opnieuw bekwaam voor wat betreft haar ‘persoon’ en ook de passage inzake de onbekwaamheid ‘omtrent het sluiten van een overeenkomst van welkdanige aard’ wordt weggelaten.
Dit vonnis - na ‘derdenverzet’ is dus een rechtzetting van wat door dezelfde vrederechter nooit had mogen uitgesproken worden.
En het kostenplaatje ervan ?
Het overwegende gedeelte van het vonnis (waar de motivering thuishoort) vermeldt daarover niets. Het is pas in het beschikkende gedeelte (de samenvatting van de beslissing) zelf dat we lezen waarom de dagvaardingskosten van de gerechtsdeurwaarder voor het derdenverzet (een slordige €120) ten laste van Mirabelle zelf gelegd worden.
De vrederechter verwijst pas daar – alsof het een soort post-scriptum-bedenking van het vonnis betreft – naar “het feit dat de gemaakte kosten hadden moeten vermeden door het richten van een louter schriftelijk verzoek tot herevaluatie van haar situatie”.
Die wat slordig ingevoerde ‘achteraf-motivering’ in het beschikkende gedeelte is om meerdere redenen onjuist.
Vooreerst is de gebruikte term ‘her-evaluatie’ is op zich al problematisch: immers was bij de ‘kanteling’ in de nieuwe wetgeving niet de minste ‘evaluatie’ uitgevoerd, noch door het opvragen (al ware het maar via de advocaat-bewindvoerder) van een geactualiseerde medische verklaring, noch (en dit is elementair) door het horen van de Mirabelle zelf. Ook hier krijgt de term ‘beschermde persoon’ toch wel een erg wrange betekenis.
Ten tweede is ook al daarom duidelijk dat de gevoerde procedure van derdenverzet helemaal géén ‘evaluatie’ betrof zoals voorzien in de overgangsmaatregelen of art. 492/4 BW.
Immers ging het niet om nieuwe elementen in functie van het tijdsverloop, maar om het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een fundamenteel onwettige rechterlijke uitspraak.
Niemand kan voor het – volledig terecht gebleken (!) – gebruik van een door de wet voorzien rechtsmiddel (hier het ‘derdenverzet’) gestraft worden door de kosten ervan te moeten dragen.
Overigens had de persoonlijke advocaat van Mirabelle de juiste keuze ook gemaakt in functie van zijn persoonlijke professionele verantwoordelijkheid: wat indien de vrederechter (zoals bepaalde van zijn collega’s in geval van ‘herziening’) de ‘herziening’ afgewezen zou hebben én ondertussen de termijn voor derdenverzet (hier uitzonderlijk 1 ipv 3 maand: zie de Law Blog van 11 08 2016) verlopen was ? Sommige vrederechters beroepen zich immers wél op het ‘gezag van gewijsde’ van hun vorige beslissingen waartegen niet tijdig een rechtsmiddel werd aangewend (zo o.m. Vred. Brugge IV van 12 05 2016, waarover de Law Blog van 31 05 2016 onder de titel ‘Spookvonnis ?’).
De wettelijk voorziene ‘evaluatie’ is er in geen geval om procedurefouten te repareren die de vrederechter volledig eenzijdig (in gewoon Nederlands: ‘in het geheim’) buiten weten van de beschermde persoon om, begaat.
Weliswaar is in datzelfde kanton (Vred. Brugge I 22 02 2016) gebleken dat de vrederechter ‘soepel’ omgaat met ‘herziening’ als bv. ten gevolge van omstandigheden de termijn (in dat geval voor voor hoger beroep) voorbij is én de door hem uitgesproken bewindvoering kennelijk onterechte elementen inhoudt. Dat soort van geknutsel om ‘te snel bandwerk’ te repareren mag geen methode worden in strijd met de fundamentele rechten van de rechtzoekende, en hier nog wel een ‘beschermde persoon’ (zie daarover eveneens prof. Tim Wuyts, hierboven geciteerd).
De vraag is hier uiteindelijk ook wie tot o.m. de kosten van het gerechtsdeurwaardersexploot had kunnen veroordeeld worden: uiteraard niet de vrederechter zelf...
Zoals de rechtbank van eerste aanleg, West-Vlaanderen in eerdere gelijkaardige discussies al liet opmerken kan enkel wie partij is in de procedure, tot de kosten veroordeeld worden (REA West-Vlaanderen, afd. Brugge, 21 01 2016). Dat is elementaire logica.
Zo kan de Belgische Staat (via de minister van Justitie) uiteraard niet veroordeeld worden op basis van de Anca-rechtspraak (voor de professionele fout van de vrederechter) in een procedure waarin de Staat niet betrokken is.
Daarenboven is de vrederechter die – per hypothese – de fout gemaakt heeft, uiteraard ook geen ‘onpartijdig rechter’ in een procedure nopens de verantwoordelijkheid van de Belgische Staat voor zijn eigen beroepsfout.
De enige àndere partij in de zaak van Mirabelle betrokken, was de advocaat-bewindvoerder.
Die wordt net als professioneel aangesteld met het oog op de meerwaarde van een gedegen jurist voor de bescherming van de belangen van de ... beschermde persoon.
De bewindvoerder is niet de mandataris van de vrederechter maar van de beschermde persoon. Volgens de rechtspraak beschikt de vrederechter over geen ‘injuctierecht’ ten aanzien van de bewindvoerder (zie REA Antwerpen 06 01 2014, RW 2014/15, 1473, de eerste case besproken in mijn Knack-artikel van 31 07 2015). De bewindvoerder heeft dus de plicht te handelen in het (uitsluitend) belang van de beschermde persoon. Daarbij hoort de opdracht te waken over diens rechten binnen het kader van de oorspronkelijke aanstellingsprocedure.
Bijgevolg moet de advocaat-bewindvoerder zo nodig zélf spontaan rechtsmiddelen instellen tegen ... zijn eigen aanstelling, wanneer hij/zij vaststelt dat die beschikking in strijd met de rechten van de beschermde persoon gebeurde.
A fortiori, mag de bewindvoerder geen initiatieven nemen of aan procedures meewerken die de fundamentele rechten van de beschermde persoon fnuiken.
De bewindvoerder dient – met de deontologie die een advocaat siert – zijn eigen belangen opzij te zetten bij de onafhankelijke uitvoering van zijn opdracht: dat wordt als evident aanzien dat de bewindvoerder moet weerstaan aan beïnvloeding van familieleden die in strijd handelen met de belangen van de beschermde persoon. Hetzelfde geldt voor onwettige ‘sturing’ vanwege de vrederechter.
Als de advocaat-bewindvoerder daardoor - ten gevolge van ongenoegen - een aantal betaalde mandaten misloopt, so be it.
Het kan overigens erger: een advocaat-bewindvoerder vertrouwde me ooit toe dat dergelijk conflict tot een negatief advies van een korpschef van de vrederechters leidde bij het kandideren voor het ambt van ... vrederechter.
Wanneer de advocaat-bewindvoerder zich lankmoedig - of zullen we zeggen nalatig - opstelt in een ‘ambtshalve’ procedure (al dan niet deels) door de vrederechter opgestart en onwettig uitgevoerd, en als dat leidt tot een derdenverzet, dan lijkt het logisch dat de kosten van de gerechtsdeurwaarder ten zijnen laste gelegd kunnen worden.
Hoe verloopt de veroordeling van de advocaat-bewindvoerder tot die kosten (of schade) ?
Zoiets hoeft m.i. niet noodzakelijk te gebeuren in een aparte procedure wegens beroepsaansprakelijkheid. Immers zou – per hypothese – dan daarvoor minstens in een eerste fase een bewindvoerder ad hoc moeten aangesteld worden. In een tweede fase zou die dan van de vrederechter (die de fout mee beging) een ‘machtiging’ voor de procedure moeten krijgen en in een derde fase zou die procedure – wellicht opnieuw voor diezelfde, lokaal bevoegde vrederechter – moeten gevoerd worden.
Dit is dan wel Kafka ten top.
Het zou integendeel veel eenvoudiger - en even correct - zijn de bewindvoerder (die althans volgens de aanhef van het hier besproken vonnis) de ‘verzoekende partij’ betrof, meteen als de ‘in het ongelijk gestelde partij’ aan te wijzen en daar voor de kosten van het gerechtsdeurwaardersexploot aan te koppelen.
Maar is net die veroordeling dan niet eveneens een motief om dergelijke bewindvoerder te vervangen ?
En wie moet zich daarover dan uitspreken: de vrederechter die de advocaat-bewindvoerder mee de fout in stuurde ?
En wat met de rechtsplegingsvergoeding (RPV) ?
Daarover een volgende blog, maar nog dit voor de volledigheid:
Mirabelle bekwam voor die procedure derdenverzet rechtsbijstand.
Bijgevolg heeft zij de kosten van de gerechtsdeurwaarder niet moeten voorschieten. Gezien zij over een inkomen beschikt, kan de Belgische Staat wel een deel van die kosten terugvorderen (wat blijkbaar slechts zelden gebeurt). Bij wie komt die terugvordering dan terecht voor betaling ? Jawel, u raadt het, bij de dezelfde advocaat-bewindvoerder, die zo’n terugbetaling dan kan uitvoeren met de centen van ... de beschermde persoon.
Zolang die terugvordering niet gebeurt, zijn die kosten uiteindelijk voor .. de belastingsbetaler die in principe ook betaalt voor een goed werkende justitie. De cirkel is bijna rond. Bijna.
mirabelle: kafka in brugge
27 november 2017
‘een vrij onthutsende vaststelling dat dergelijke ‘kantelprocedures’ blijkbaar wel in een vorm van samenspraak gebeuren tussen de advocaat-bewindvoerder en de vrederechter, maar zonder dat de beschermde persoon zélf gehoord wordt.’
M’n op 30 november 2016 bij Uitgeverij EPO verschenen boek ‘De kracht van rechtvaardigheid’ is in alle boekhandels te verkrijgen en via bol.com. Op 30 november 2017 verschijnt de Franstalige editie ervan: via deze link naar NowFuture Editions kan je van het boek al proeven.
Voor de eerste commentaren op de NL versie klik je hier op deze link.
Voor de commentaren van de Leuvense professoren als respondent bij de boekvoorstelling van 13 12 2016, klik je hier op deze link.
En vergeet ook de raad van ‘de peetvader van de Vlaamse gerechtsjournalisten’ niet op zijn blog assisen.be !
Morgen 28 11 2017 vindt de uitreiking van een nieuwe Burgerschapsprijs Stichting P&V plaats.
Klik hier voor de brochure 2016.
Voor het verhaal van Maria M., over wiens hoofd heen een tiental procedures binnen het kader van bewindvoering gevoerd werden, zonder dat ze ooit gehoord werd:
lees m’n boek ‘De kracht van rechtvaardigheid p. 58 - 60.
Voor het verhaal van ‘Julien, gered uit de zorg’, lees de reportage van Phara de Aguirre op de site van de VRT (link hier).