Questioning Justice
Questioning Justice
2017/18
Op een goed half jaar tijd heeft de Brugse rechtbank van eerste aanleg, twee keer twee plaatsvervangende vrederechters van het kanton Oostende II teruggefloten omwille van zo goed als identieke, fundamenteel foute toepassing van de procedure bewindvoering.
Wie m’n Summer School 2017 volgde, vernam toen al de eerste casus die van 01 06 2017 dateert. Nu, enkele dagen geleden, volgde in een zeer vergelijkbare case een nagenoeg identiek vonnis.
Dit stelt vragen over de kwaliteit van de opleiding van (plaatsvervangende) vrederechters, die overigens in veel gevallen zelf ook advocaat-bewindvoerder zijn.
Hoog tijd dus, in afwachting van Summer School 2018, om u die corrigerende rechtspraak toch al snel te brengen.
CASE 1: beschikking vredegerecht Oostende II (plaatsvervangend vrederechter G. Laleman) van 15 03 2017, te niet gedaan door vonnis REA West-Vlaanderen, afdeling Brugge, sectie familie-en jeugdrechtbank, kamer BO8 van 01 06 2017(rechter D. Huyghebaert, advocaat appellant meester K. Van Hoorebeke, advocaat te Gent) .
De namen hierna zijn fictief. Robert is sinds 2002 bewindvoerder over de bij hem inwonende zoon Pieter (toen 22 jaar). Die laatste is vrij zelfredzaam, werkt in een ‘beschutte werkplaats’ en leidt een relatief zelfstandig leven.
Op 22 10 2015 ‘kantelt’ de vrederechter van het tweede kanton Oostende die bewindvoering in de nieuwe wet, en enkel met toepassing van de bestaande bewindvoering over de goederen. Dergelijke procedure is volledig overbodig, zoals uw #justitiewatcher uitvoerig uiteenzette in De Juristenkrant van 11 11 2015 (ook de Law Blog van 19 10 2015) maar soit.
Vader Robert zet in zijn jaarlijkse verslaggeving naar waarheid uiteen dat Pieter een deel van zijn centen zelf besteedt, net omwille van zijn grote zelfredzaamheid.
Dat is niet naar de zin van de plaatsvervangend vrederechter, die Robert daarover de levieten leest.
Van één en dezelfde dag (15 03 2017) dateert vervolgens (a) een proces-verbaal van ambtshalve inschrijving (b) een beschikking tot vervanging van deze familiale bewindvoering door de aanstelling van een advocaat-bewindvoerder en (c) de uitbreiding van de onbekwaamheid tot die van de persoon, weliswaar beperkt tot “de uitoefening van de rechten bedoeld in de wet van 08 12 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens”.
Die laatste beperking blijkt (zoals ook in andere, gelijkaardige cases) helemaal niet uit de navolgende publicatie in het Belgisch Staatsblad van deze beslissing: in die publicatie ‘urbi et orbi’ lezen we gewoon dat Pieter een advocaat-bewindvoerder krijgt over zijn goederen en zijn persoon - als ware hij bv. een comapatiënt zonder familie geworden terwijl hij in werkelijkheid een heel valide werkkracht is en goed begeleid en gelukkig thuis bij vader inwoont.
Vader Robert is ontsteld over die plotse wending en raadpleegt advocaat Karel Van Hoorebeke uit Gent, destijds als volksvertegenwoordiger ook auteur van een wetsvoorstel voor ‘een coherent beschermingssysteem voor geestelijk gehandicapten’ (DOC 50 1225 van 03 05 2011 samen met Geert Bourgeois).
In hoger beroep argumenteert vader Robert via zijn advocaat dat Pieter “werkzaam is en behoorlijk zelfstandig kan fungeren en recht heeft op persoonlijke ontplooiing. Daarom heeft hij hem regelmatig kleine geldsommen ter beschikking gesteld zodat zijn zoon dagelijkse aankopen kan doen: hij aanvaardt het verwijt van de vrederechter niet”.
Voorheen had vader Robert al een machtiging gevraagd om de zoon (die over een ruim kapitaal beschikt) een eigen woning te laten aankopen, en die vraag was al door de vrederechter afgewezen. Volgens Robert gaf de vrederechter toen al aan dat hij als vader de bewindvoering beter zou stopzetten.
Opgeroepen voor de beroepsrechter herhaalt vader Robert dat hij zelf wel het best geplaatst was als bewindvoerder, temeer hij met zijn beschermde zoon samenwoont. Ook Pieter wou zijn vader verder als bewindvoerder, al bevestigde zijn vader dat hij Pieter wel degelijk zo nodig ook vragen kan weigeren, terwijl dit nooit tot problemen aanleiding geeft.
Volgens vader Robert werd hij op de hoorzitting over zijn verslaggeving door de vrederechter onderbroken met de opmerking dat “€5 voor een koffie te veel is” en verder dat Pieter “niks te willen heeft” – een toch wel zeer merkwaardige uitdrukking in het licht van de nieuwe wetgeving en het VN-Verdrag van 2006.
De beroepsrechter noteert in zijn vonnis ook de opmerking van de advocaat-bewindvoerder “dat het manueel noteren van de uitgaven zoals de vader dit doet geen manier van werken is” nu de uitgaven “volgens hem via een bankkaart dienen te gebeuren”.
Het beroepsvonnis relateert ook de repliek van vader Robert dat zijn zoon “geen burgerlijke dode kan zijn en de aanstelling van een buiten-familiale bewindvoerder de uitzondering moet zijn”. U las over ‘burgerlijke dood’ misschien m’n opinies op de VRT en in De Morgen in september 2017, die bij de woordvoerder van de OVB (Orde van Vlaamse Balies) niet in goede aarde vielen (link naar repliek van advocaat Hugo Lamon d.d. 17 09 2017 in De Morgen hier via de Law Blog)
Het is echter de opmerkelijke verdienste van dit baanbrekend beroepsvonnis die discussie naar de grond niet eens te voeren, maar onmiddellijk de schending van de rechten van de verdediging (van de afgezette vader-bewindvoerder) vast te stellen.
Robert had inderdaad opgemerkt dat hij opgeroepen was in verband met zijn verslag waarin de vrederechter een problematische wijze van bewindvoering zag. De beroepsrechter stelt terecht dat die oproeping en de verslaggeving daarvan in een “voor ons onbekend proces-verbaal” meteen leidde tot een “onregelmatige procedure waarin de bewindvoerder slechts deels zou zijn gehoord”.
De beroepsrechter besluit dan ook dat de plaatsvervangend vrederechter de kar voor het paard heeft gespannen: “appellant blijkt hier niet degelijk te zijn gehoord in zijn hoedanigheid van bewindvoerder alvorens in dit geschil te zijn vervangen en ook de beschermde persoon blijkt in deze zaak niet geldig te zijn gehoord, dus ook niet omtrent een uitbreiding van de bewindvoering ‘omtrent zijn persoon. Daarom is het beroep in die mate gegrond dat de bestreden beschikking wordt teniet gedaan, waardoor appellant opnieuw in zijn ontnomen hoedanigheid komt.”
TUSSENBESLUIT OVER DIT EERSTE VONNIS: RESPECTEER HET STAPPENPLAN VAN DE PROCEDURE !
Het beroepsvonnis komt er dus vooreerst op neer dat de vrederechter te waarschuwen voor intempestieve of eigengereide beslissingen: er moet een ‘stappenplan’ gevolgd worden dat de eventueel te vervangen bewindvoerder én de beschermde persoon een fair proces gunt.
Dit vergt duidelijke en afzonderlijke oproepingsbrieven, correcte neerslag van de hoorzittingen (in proces-verbaal als verslag) en ook mogelijkheid tot inzage en afschrift van die verslagen (in veel vredegerechten nog een pijnpunt – weze het dat in West-Vlaanderen daarover correcte instructies aan de griffiers gegeven werden).
Niet alleen de procedure is overigens van tel, maar ook de houding van de magistraat zelf.
Sinds onze Summer School 2015 wezen we al telkens op het advies van de Raad van State die terecht vragen stelt bij het ‘fair trial’ in geval van ambtshalve optreden van de vrederechter: “de aldus ingestelde ‘ambtshalve adiëring’ sluit onmiskenbaar aan bij de algemene filosofie van het voorstel, die erin bestaat zoveel mogelijk en onder het strikte toezicht van de vrederechter de betrokken personen een bescherming op maat te bieden. Ze geeft niettemin aanleiding tot heel wat bedenkingen wat betreft de vraag of ze volledig verenigbaar is met art. 6 van het EVRM dat, volgens vaste rechtspraak van het EHRM eventueel van toepassing is op dat soort geschillen” (Document Kamer 53 1009/003, p. 10-11).
Een vrederechter die meteen lijkt te prejugeren zet zichzelf dan ook buiten spel en moet zich spontaan terugtrekken bij toepassing van art. 831 Ger.W.
Zo nodig kan een klacht bij de korpschef hier soelaas brengen, eerder dan de zware procedure van wraking, was onze tip. Korpschefs blijken echter in zo’n geval nog wel eens de behandeling toe te vertrouwen aan een advocaat-plaatsvervangend vrederechter van de ‘informeel gewraakte’ vrederechter – wat het vertrouwen in de reële onafhankelijkheid niet echt ten goede komt, des te meer als de plaatsvervangend vrederechter – advocaat dan nog een repeat-player – bewindvoerder is (in strijd met het HRJ-advies van 26 04 2006).
CASE 2: beschikking vredegerecht Oostende II (plaatsvervangend vrederechter Paul Vansteelandt) van 22 11 2017, te niet gedaan door vonnis REA West-Vlaanderen, afdeling Brugge, sectie familie-en jeugdrechtbank, kamer BO8 van 22 02 2018 (rechter D. Huyghebaert, advocaat appellant meester K. Van Hoorebeke, advocaat te Gent ).
Je zou vermoeden dat een drastisch beroepsvonnis als het bovenstaande snel binnenskamers zou circuleren tot lering van (plaatsvervangende) vrederechters en bewindvoerders in het kader van bijscholing. Niets daarvan. Het resultaat is dus dat een zo goed als identiek hoger beroep diende ingesteld tegen een gelijkaardige misser.
De procedure startte in dat geval met een oproeping van een oom – voogd (sinds 2002) over een verlengd minderjarige door een plaatsvervangend vrederechter (advocaat) om gehoord te worden omtrent een aantal uitgaven vermeld in een jaarlijks voogdij-verslag.
Op de dag zelf van dat gesprek wordt tot een ‘ambtshalve inschrijving’ overgegaan en daags daarop valt een beschikking van een ander plaatsvervangend vrederechter (advocaat) met (a) kanteling van de voogdij in de nieuwe wet bewindvoering (b) onbekwaamverklaring van de tot dusver verlengd minderjarige inzake goederen én persoon en (3) aanstelling van een advocaat als bewindvoerder voor zowel goederen als persoon, ter vervanging van de oom – voogd.
De plaatsvervangend vrederechter (volgens zijn website gespecialiseerd in collectieve schuldenregeling) beperkt zich voor de kanteling tot de nietszeggende overweging dat “het bij nazicht van het dossier noodzakelijk voorkomt het dossier in te kantelen in het nieuwe regime”.
Verder betreft de korte motivering enkel “onduidelijkheden” in het jaarverslag, een “melding van spanning binnen de familie” en “telefonische inlichtingen”.
Met dezelfde raadsman als in de hoger gemelde case tekent de oom – ex-voogd hoger beroep aan. Hij steunt zich zowel op de niet-transparante bewijslevering die de vrederechter hanteerde (o.a. betwiste telefonische inlichtingen) als het onregelmatig procedureverloop. Hij werd niet opgeroepen om gehoord te worden over de inkanteling in de nieuwe wet en heeft zich daarop niet kunnen voorbereiden.
De voogd vraagt zich terecht ook af waarom er in de nieuwe wet ‘ingekanteld’ werd nu hij volgens de overgangsmaatregelen per 01 09 2019 “automatisch bewindvoerder over de persoon en goederen zou geworden zijn, wat de correcte werkwijze zou geweest zijn”.
Zeer voorspelbaar deed de Brugse afdeling van de familierechtbank nu ook deze beschikking van hetzelfde vredegerecht te niet.
Zoals ook al in de vorige case stelt de rechtbank in hoger beroep vast dat er geen geldige oproeping (van de voogd) geschiedde in verband met de afsluiting van de voogdij of inkanteling in de nieuwe wet.
Evenmin was er – zoals de appellant al aangaf - in het dossier een proces-verbaal terug te vinden van het verhoor waarop de vrederechter zich nochtans verbatim gesteund had, en dit in strijd met art. 1244 § 1 lid 4 Ger.W.
Voor alle duidelijkheid stelt de beroepsrechter dat het te niet doen van de beschikking inhoudt dat “men opnieuw in de toestand van voordien komt, dus geen bewindvoering maar een nergens opgeheven bestaande voogdij en verlengde minderjarigheid”.
BESLUIT OVER DIT TWEEDE VONNIS: ILLEGALE INKANTELINGEN;
Het specifiek bijkomend element van dit vonnis in hoger beroep betreft hier het terugdraaien van de inkanteling (van voogdij naar bewindvoering).
Echter beperken de implicaties van het beroepsvonnis zich niet tot de situatie – zoals hier – waarbij een voogd niet correct werd opgeroepen in verband met een voortijdige inkanteling (voorafgaand aan 01 09 2019) van zijn pupil in de nieuwe wet (met het risico dat de voogd geen bewindvoerder wordt over goederen en/of persoon).
Des te meer blijkt logischerwijze uit de motivering van het beroepsvonnis de volledige illegaliteit van ‘kantelprocedures’ waarbij niemand opgeroepen werd, hetzij om zogenaamde redenen van personeelsgebrek (zie bv. tientallen beschikkingen vredegerecht Brugge IV – zie bv. derde case in Knack 31 07 2015 en bijlage Driekoningenbrief 06 01 2016, p. 12-17) hetzij omdat dit – volstrekt ten onrechte - aanzien werd als een ‘administratieve procedure’ (zie Vred. Vorst 26 11 2014, kritisch besproken in de Law Blog van 20 03 2016).
VERDERE BEDENKINGEN OVER DE VERANTWOORDELIJKHEID VAN ADVOCAAT-BEWINDVOERDERS EN ZELFS DE BELGISCHE STAAT.
De jarenlange, systematische flagrante schending van de elementaire regels van tegenspraak in een wetgeving die de kwetsbaarsten onder ons moet beschermen is bijzonder schrijnend.
Families worden de facto geïntimideerd en moeten kosten ophoesten voor procedures in hoger beroep die ze voorlopig van niemand gerecupereerd krijgen. Ook dit vonnis veroordeelt niemand tot de gerechtskosten. Toch werden families op nutteloze kosten gejaagd - om van slapeloze nachten nog te zwijgen.
Wie als advocaat-bewindvoerder aangesteld wordt, heeft de opdracht de belangen van de beschermde persoon te verdedigen en niet de vrederechter die hem/haar als bewindvoerder aanstelde. Bij uitstek advocaten moeten waakzaam zijn voor de regelmatigheid van de procedure - al hebben zij als advocaat-bewindvoerder zelf financieel belang bij die aanstelling (in plaats van een familiaal bewindvoerder).
Advocaten die een slaafse houding verkiezen ten opzichte van het beleid van de vrederechter, riskeren de eigen beroepsverantwoordelijkheid op het spel te zetten - is de kritische stelling die ik voorzichtig meegeef in Summer School.
Ook de verantwoordelijkheid van de Belgische Staat voor manifeste fouten van magistraten komt (zoals in Nederland) echter steeds dichterbij.
HOE ZIT HET NU MET DE OPLEIDING IN BEWINDVOERING ?
Dit alles roept ook vragen op naar de kwaliteit van de gerechtelijke dienstverlening door zowel magistraten als advocaten. Hun juridische opleiding blijkt uitgerekend nog recent toevertrouwd aan vrederechters waarvan de rechtspraak en -praktijk op zijn zachtst gezegd zeer discutabel is.
Een recente omzendbrief van West-Vlaamse stafhouders heeft de juridische opleiding van bewindvoerders, aangeboden door vrederechter Albert Billiet (kanton Brugge IV) en Thierry Beghein (kanton Brugge I) aanbevolen als volgt: “Juist deze kwaliteit maakt van de advocaat een ideale bewindvoerder en een voorkeurspartner voor de vrederechter”.
Merk in deze aanbeveling de term ‘voorkeurpartner’ op: dit lijkt toch wel de flagrante corporatistische negatie van zowel geest als letter (art. 496/3 lid 2 & 3 BW) van de nieuwe wet (voorheen art. 488bis, c) §1lid 2 BW) die uitdrukkelijk de familie als ‘voorkeurpartner’ oplegt.
Familieleden haalden hun gram in hoger beroep tegen de beschikkingen van vrederechter Billiet die de aanstelling van een familiaal bewindvoerder weigerde en zelfs de aanstelling van een vertrouwenspersoon (zie Law Blog 31 05 2016 ‘Spookvonnis ?’). Binnenkort wordt ook het hoger beroep gepleit tegen zijn zgn. ‘Wereldalzheimerdag-vonnis (zie Law Blog van 23 10 2017) dat alle procedure-rechten aan een familiaal bewindvoerder ontnam om de kosten van een ontslagen advocaat-bewindvoerder te betwisten...
Een vrij zelfredzaam ‘beschermd persoon’ haalde via derdenverzet gelijk tegen een beschikking waarbij zij door vrederechter Beghein - zonder zelfs maar gehoord te worden - ‘gekanteld’ werd in een bewindvoering die ook haar ‘persoon’ betrof (zie Law blog 28 11 2017 ‘Mirabelle: Kafka in Brugge). Dat liep goed af, behalve voor de kosten...
In een andere legendarische procedure moest vrederechter Beghein moest zich na een intempestieve ambtshalve start recuseren en zijn plaatsvervangend vrederechter Stefan Pieters (destijds voorzitter van de erkenningscommissie Permanente Vorming OVB) werd vervolgens teruggefloten. Het ging in dat geval om een ambtshalve afzetting van een familiaal bewindvoerder en weigering tot overheveling van een dossier naar een ander kanton - door de beroepsrechter (zie Law Blog 06 05 2016 ‘Bewind in beroep hersteld’).
U leest een moedige getuigenis daarover op het Inclusie-Congres van 19 02 2016.
Ook de interpretatie en praktijk van vrederechter Beghein over verplaatsingkosten wordt niet door iedereen gedeeld: het is - met respect voor het vermoeden van onschuld - wachten op de uitspraak van het Gents Hof van beroep en overigens tussendoor op het Grondwettelijk Hof, omtrent de prejudiciële vraag omtrent de procedure van voorrecht van rechtsmacht (zie Law Blog 28 05 2016 over ‘spookverplaatsingen ?’).
Uw #justitiewatcher schreef daar al in 2012 over in z’n eerste boek over bewindvoering: die passage vindt u nu p. 121 - 122 van m’n handboek ‘Kwetsbaren in het nieuwe recht’ (INNIPublishers 2014).
Een magistraat beschikt natuurlijk over een bepaalde beleidsvrijheid en uiteraard over onafhankelijkheid. Dat maakt echter uitgerekend vrederechters die in de kernkritiek van de Driekoningenbrief vermeld werden en wiens vonnissen in hoger beroep nog steeds opnieuw teruggefloten moeten worden of zich voor de strafrechter moeten verantwoorden (we herhalen het: met respect voor het vermoeden van onschuld !) nog niet tot ideale juridische onderwijskrachten.
Ondertussen waarschuwde prof. Tim Wuyts - adviseur van de minister van Justitie - al in 2015 (met uitdrukkelijke verwijzing naar m’n Knack-artikel van 31 07 2015) : “de noodzakelijke mentaliteitswijziging bij de diverse actoren betrokken bij het bewind zou in heel gevallen nog achterwege blijven. De nieuwe wet zou in sommige gevallen zelfs een achteruitgang in de praktijk betekenen. Dergelijke praktijken zijn uiteraard verwerpelijk en moeten worden bestreden met de gangbare rechtsmiddelen” (Tim Wuyts, ‘Een jaar toepassing van het eengemaakte beschermingsstatuut. Een tussentijdse evaluatie en aanbevelingen tot bijsturing waar nodig.’, Rechtskroniek voor de Vrede- en Politierechters 2015, Die Keure, Brugge, 222, 31 nr 53).
Blijkbaar brengt dat ‘bestrijden met de gangbare rechtsmiddelen’ van manifeste negaties van de nieuwe wet geen zoden aan de dijk. Integendeel, de auteurs van evident foute vonnissen worden nu tot docent gepromoot.
Hoog tijd dus dat de Hoge Raad voor de Justitie en het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding hun verantwoordelijkheid opnemen.
Welkom ondertussen op m’n lezingen bewindvoering en justitie (agenda hier).
kafka in oostende: 2 keer !
6 maart 2018
‘Families worden de facto geïntimideerd en moeten kosten ophoesten voor beroepsprocedures die ze voorlopig van niemand gerecupereerd krijgen. En om van slapeloze nachten nog te zwijgen.... ’